Wacht! Dienst.

Aanrijding met persoon

Een sombere dag aan het eind van de week. Om vijf uur ’s morgens open ik het hek van het parkeerterrein bij het station. Heel in de verte kaatst het krijsende geluid van een wekker nog door mijn schedel. Geen idee wat ik hier kom doen. Voorlopig eerst maar richting stationshal lopen, dan kies ik daar wel een trein uit.

Het is niet bepaald een verfrissend wandeltochtje. Als ik de cabine in stap, is mijn rug nat van het zweet. Ik trek direct mijn colbert uit en hang hem over de haak aan de deur. Het ding voelt klam aan en zal de rest van de dag ook niet meer droog worden. Ik probeer de waas in mijn hoofd met een slok water en een plak peperkoek weg te treiteren, wat – geheel tegen de verwachting in – nog half lukt ook. Het is erg rustig op de perrons. Dat versterkt mijn gevoel dat het vandaag zaterdag is. Ach, dan houd ik deze vrijdag wel tegoed.

Ik rijd vandaag alleen maar stoptreinen, of sprinters zoals dat tegenwoordig genoemd wordt, maar wel allemaal verschillende. In een grote stad, die vandaag bijzonder weinig belangstelling toont, loopt een conducteur op me af en begint een praatje. Ik kan hem niet helemaal volgen, maar ik begrijp dat hij iets heldhaftigs heeft gedaan, iemands leven gered, en daarvoor de bijbehorende oorkondes en dankbetuigingen heeft ontvangen. Zijn gezicht komt mij bekend voor, maar ik kan het niet plaatsen. We hebben ooit intensiever samengewerkt. Dat weet ik zeker. Toen keek hij in ieder geval een stuk vrolijker.

Hij vertelt me dat hij nu bijna veertig jaar bij het spoor werkt en dat dit de eerste keer is dat hij zich gewaardeerd voelt. Maar nu is het te laat. Kanker heeft de nodige aanslagen op zijn lichaam gepleegd. In plaats van bezorgdheid, medeleven, ondersteuning en vertrouwen in een goede afloop, ervoer hij de begeleidende verzuimgesprekken met zijn leidinggevende als bedreigend.
‘Hoe haalt iemand het in zijn hoofd zich drie keer per jaar ziek te melden? Besef je wel wat je je collega’s aandoet als je langer dan vier weken wegblijft? Door jou kunnen die geen dag verlof krijgen.’
Over de strijd tegen kanker wordt met geen woord gerept.

Zout brandt in de hoeken van zijn ogen. Zijn eigen teammanager heeft nog gezegd:
‘Dat is de eerste keer dat ik iets positiefs over jouw in een rapport lees, dat klopt toch helemaal niet?’ Veertig jaar met hart en ziel voor het bedrijf gewerkt en pas als je een keer als held in de media komt, word je als medewerker serieus genomen en als volwassene behandeld. De rest van de tijd word je slechts afgerekend op bedrijfsresultaten, targets, rondetijd, cijfertjes en (gemanipuleerde) statistieken. Zolang een buitenstaander je geen naam geeft, blijf je een nummer.

Vlak voordat ik de volgende stad bereik, ontvang ik in de cabine een alarmsignaal. Ik rem direct fors, in de hoop dat er de eerste vijfhonderd meter vóór mij niets aan de hand is. Terwijl de trein vertraagt, klinkt nogmaals het alarmsignaal. Ik hoor de treindienstleider iets vragen, maar verstaan doe ik het niet. Ik meng met niet in het gesprek, dat is nu in eerste instantie bedoeld voor degene die het alarm gegeven heeft. Tussen veel geruis door, vertelt een aangeslagen stem dat er in de buurt van Breda iemand voor zijn trein gesprongen is.

Een geluk bij een ongeluk. Ik hoef vandaag niet naar Breda, al heb ik wel te doen met het personeel en de reizigers in de aanrijdingstrein. Die zitten minimaal twee uur in de trein vast. Hopelijk met airco, en dan moeten ze nog hopen dat de zon niet doorbreekt. Dit klinkt a-collegiaal, maar ik weet dat mijn beroepsgenoot er hetzelfde over denkt. Zelfbescherming remt in ruime mate eventueel aanwezige overmoed.

Tegen drie uur bereik ik mijn eindpunt en pak ik mijn spullen om naar huis te gaan. Weekend. Op weg naar buiten loop ik langs de kamer van de teammanagers. Er brandt licht en het niet storen-gordijntje is naar beneden getrokken. Tenzij er nog iets anders aan de hand is, zit daar de wachtdienst-beambte met de machinist en conducteur die de aanrijding hebben meegemaakt. Het eerste deel van het opvang-traject. Of aanrijdingen deel uitmaken van het beroep, daarover zijn de meningen verdeeld. Dat je er niet aan ontkomt, daarover heerst meer overeenstemming.

Zo somber als ik die dag begon, eindig ik hem ook. Er vallen een paar spetters uit de lucht, maar zware regen zit er niet in. Ik denk terug aan het gesprek dat ik aan het begin van de week had met de hoogste baas van het gebied. Over columns, censuur en intimidatie. Ik moet nu echt op gaan passen met het beschrijven van de werkelijkheid. Een collega uit Zuid-Limburg heeft me onder druk van zijn managers al ontvriend op Facebook.

Dan trekt nog even de conducteur van vanmiddag aan mijn geestesoog voorbij. Zijn naam ligt op het puntje van mijn tong. Het onweert niet, maar zodra ik het metaal van de auto raak, schiet die me als een bliksemflits te binnen. Ik herinner me zijn naam, zijn ziekte en de strubbelingen met het management waarover hij tijdens een gezamenlijk gevolgde opleiding af en toe smakelijk vertelde. Het kan niet, maar ik twijfel geen moment. De gedistingeerde maar benaderbare houding, het verzorgde uiterlijk, de wat gereserveerde blik…
Ik sloot die opleiding een jaar of acht geleden af. Hij is sinds die tijd zeker vijf en twintig jaar ouder geworden.

Engel

Disclaimer: De gebeurtenissen in dit verhaal zijn allemaal echt gebeurd. Ik heb echter namen, tijden en plaatsen gewijzigd om herkenning of overeenkomsten met bestaande siuaties te vorkomen. Mocht je jezelf of iets of iemand anders in dit verhaal herkennen, dan berust dat op louter toeval.