Als het bloed Johannes passioneel vertraagt, kleurt Amsterdam rood

Adam 2012, dag 3. Zondag, deel 1.

Dames en heren, goedemiddag. Zoals u merkt, vertrekken wij enkele minuten later dan gepland. De reden hiervoor, is dat er op dit moment nog geen dirigent voor het orkest staat. Wij proberen deze podiumvrees zo snel mogelijk te verhelpen. Nog een ogenblikje geduld alstublieft. Onze excuses voor het ongemak.

 Je hoort een soortgelijk omroepbericht vrijwel dagelijks op het station. In het Concertgebouw, Het Koninklijk Concertgebouw, is deze mededeling een stuk zeldzamer. Zondagmiddag werd het geduld van het publiek echter flink op de proef gesteld. Koor en orkest hadden zich lang voor aanvang al op het podium geïnstalleerd. Maar tien minuten na de officiële aanvang, was er nog altijd geen dirigent te bekennen. Hij zou toch niet op het allerlaatste moment nog wijzigingen in de tekst willen aanbrengen? Nee, vast niet. Je kon Jezus toch niet door de tuinen van Getsemane laten struinen met de woorden: ‘Zeg vader, je denkt toch niet dat ik me aan dat kruis laat spijkeren? Is het je in je bol geslagen?’

Het Koninklijk Concertgebouw

 Elke seconde dat de aanvang verder werd uitgesteld, duurde voor mij een minuut. Een hele ongemakkelijke minuut. Een wanhopige minuut. Ik zat namelijk op stoel twintig van rij zeven. Een plaats aan het middenpad, maar aanvankelijk onvindbaar. Toen ik ruim op tijd nog net op tijd een klein minuutje te laat de zaal binnenstormde, waren alle stoelen bezet. Na wat zoeken vroeg ik of iemand wist waar stoel twintig gebleven was. Een forse kerel in een slobberig grijs vest wees op de leuning naast hem.
‘Hier is stoel twintig,’ riep hij overdreven enthousiast.

Afgrijselijk. Naast de leuning was niet meer dan tien centimeter stoelbekleding zichtbaar. Ik aarzelde nog een paar seconden, blies toen zoveel mogelijk lucht uit mijn longen en liet me plompverloren achterwaarts tussen leuning en lichaam vallen. Even had ik het gevoel te drijven op een vloeibare substantie, maar toen de concertbezoeker naast/half over me een fikse boer liet, merkte ik dat het indalen was begonnen. Hoe dieper ik ging, hoe warmer het werd. Als een ingesnoerde baby kon ik niet anders dan wachten op wat er komen ging. Ik probeerde te verdringen wat de gevolgen waren als ik na afloop tussen twee plooien zou blijven hangen.

 Ik wist niet hoe ik moest gaan zitten. Die beslissing lag eigenlijk ook niet langer bij mij. Eindelijk verscheen de dirigent met zes solisten. Even daarvoor was een koorzanger al gaan informeren of het nog lang zou duren, anders moest hij zijn vrouw bellen om de aardappels lager te zetten. Natuurlijk was het niet de schuld van de dirigent dat ze zo laat waren. Jezus zat te wachten op iemand die zijn schoenen zou strikken. Hij had de eerste violiste daartoe opdracht gegeven, maar die verontschuldigde zich door te opperen dat ze voor die eenvoudige klusjes in een veel te hoge loonschaal zat. Veters strikken zou onbetaalbaar worden, dus had ze de opdracht doorgespeeld aan de tweede violist en die op zijn beurt weer aan de derde violist. De derde violist was op de paukenist afgestapt, die de triangelspeler als vrijwilliger had aangewezen. Die was al driehoekend gestruikeld over een pluisje bij de entree naar de kleedkamers, waarmee aangetoond werd dat de schoonmaker zijn werk niet had gedaan. De directeur van het concertgebouw, Het Koninklijk Concertgebouw, beloofde de triangelist dat hij die schoonmaker onmiddellijk een brief zou schrijven waarin disciplinaire maatregelen werden aangekondigd, mogelijk zelfs leidend tot ontslag. Die brief zou hij maandag persoonlijk overhandigen omdat de schoonmaker met een longontsteking en veertig graden koorts op bed lag. Hem per post ontslaan, zou in dit geval weinig humaan over komen.

Robert Luts

 Goed, de schuldige was gevonden en de Johannes Passion – van J.S. Bach – kon beginnen. De dirigent straalde in alle richtingen. Ze zongen de Passion namelijk in het Nederlands en hij had zelf de vertaling gemaakt. Trots mocht hij daar beslist op zijn, want de vertaling was helder, had geen kromme zinnen nodig om het aantal lettergrepen kloppend te krijgen en bevatte geen hedendaagse straattaal, die Jan Rot wel gebruikte in zijn hertalingen van klassiek werk. Jan Rot – let op die naam – laat Jezus in zijn Mattheüs bijvoorbeeld ver-Rot schoppen, een straf die de Romeinen uit het jaar nul niet eens kenden.

Marcel den Dulk

 Dirigent Marcel den Dulk moest wel wat moeite doen om koor en orkest op de rails te houden. Een aantal musici was namelijk vastbesloten om de opgelopen vertraging in te halen, terwijl anderen beslist niet wilden gaan jagen en dreigden 114 te bellen. Deze ruzie was spontaan vergeten toen er tussen twee stukken Passie door, een geluid klonk alsof er iemand naast de zaal aan het repeteren was. Een moderne aria waarschijnlijk, maar het kan ook gewoon vals zijn geweest. De dader moest echter binnen het koor gezocht worden. Een bejaarde sopraan kon het passiespel niet meer aan en was op haar stoel ingestort. Ze werd zo snel mogelijk het podium af, en aan hulpverleners over gedragen, het concert werd hervat. Immers, The Show Must Go On.

 Na de pauze bedankte dirigent den Dulk de bezoekers in de zaal, omdat deze, ondanks de vervelende onderbrekingen, toch hun aandacht erbij hadden weten te houden, daarmee de mogelijkheid scheppend het concert te vervolgen. Hij vertelde erbij dat de – door God beroerde? – zangeres inmiddels door artsen was onderzocht en dat ze gewoon naar huis mocht gaan om te rusten. De mededeling over de gezondheidstoestand van de onruststoker werd door het publiek bijzonder gewaardeerd, wat Den Dulk na afloop een open doekje en een staande ovatie opleverde. Ikzelf ben tijdens het grootste deel van de staande ovatie blijven zitten, maar ik bevond me dan ook in een lastige positie waaruit ik niet zo gemakkelijk kon ontsnappen.

Pieter Hendriks

 Gedwongen tussen de benen van toeschouwers door kijkend, zag ik een opvallend groot aantal bekende Nederlanders tussen de koorleden. Er bestond weliswaar een mogelijkheid om als projectzanger deel te nemen, maar van deze kunstenaars had ik dat niet verwacht. Zo was Jezus de perfecte combinatie van Balkenende en Wiegel. Het was onmogelijk te zeggen op wie Pieter Hendriks het meeste leek. Ik weet ook niet of Jezus zich hiermee voor de tweede keer in de politieke ArenA wilde wagen. Tussen de andere zwartkijkers bevond zich Hans Dorrestijn. Ik denk dat hij boete wilde doen voor zijn uitspraak: Zelfs Jezus aan het kruis, had het beter, dan ik thuis.

 Iets hogerop stond het uitgestreken gezicht van de butler van The Adams Family. Zijn tekstboek hield hij als een dienblad vast. Hij leek niet bepaald onder de indruk van Bachs muzikale goochelkunstjes. Linksboven liep Ben Cramer de clown uit te hangen en rechts verborg Carrie zich diep in haar liederenboek. Ze wilde beslist niet herkend worden in Amsterdam. Dat leek me met wit geverfd haar ook niet erg  aannemelijk. De tweelingbroer van Ernst Daniël Smit pikte eveneens een nootje mee, net als Anneke Grönloh. Deze laatste moest wel met passend geweld uit de buurt van de solisten worden gehouden.

 Ik herkende nog meer gezichten, zoals dat van de oud-voorzitter, nu dood of erevoorzitter, van de Eindhovense PTT-harmonie. Als er nog iemand weet wat de PTT ooit was. Bij de meeste vaag bekende gezichten wist ik geen naam te plaatsen. Ik wist evenmin of dit verschijnsel met de stad of met de muziek van Bach te maken had. Misschien was het zelfs iets heel banaals, als het hebben van de doopnaam Johannes, dat hen onderling verbond. Ik realiseerde me dat deze waanbeelden ook weleens het gevolg van mijn eigen zuurstoftekort zouden kunnen zijn. Ik voerde een kleine operatie uit om mijn lichaam uit dat van mijn buurman te bevrijden. Het viel niemand op, de stoelen waren door het dragen van al die linkse hobbyisten toch al rood gekleurd. Bovendien had ik een kaartje voor Napoleon op St. Helena op zak. Je kunt het dus gerust voorbereiding noemen in plaats van moord of doodslag. Of een levensreddende handeling. Zonder keizerssnee had ik het immers niet gered.


Is de Christelijke Oratorium Vereniging GrootNoord nou een giga-vereniging of, zoals in de flyer staat, een Verenigiging…

Het Theater aan de Kalverstraat

Clown en toneelmeester

Het Theater aan de Kalverstraat

Een sprookje Géén sprookje!

 De Kalverstraat, schrik van het monopoly-spel. Waag het eens erheen te gaan wanneer er een hotel staat. Je wordt uitgekleed, daar is de huidige financiële crisis niets bij. En wat doet de Eindhovense clown Arno Huibers? Die bouwt, midden op de Kalverstraat, doodleuk een Theater. Zijn eigen Theater! Maar geen voorbijganger die er failliet gaat. Voor een grijpstuiver of twee, desnoods gegraaid uit de monopoly-bank, neemt de clown je mee in een wereld van fantasie. Een wereld met vele verdiepingen. Van diep onder de grond, tot hoog in de hemel. En toch allemaal tegelijk op hetzelfde toneel te bewonderen. Eén laag voor de allerkleinsten, één voor de wat oudere kinderen, één laag voor volwassenen, al blijft die laatste groep vrij vaak in de klei steken. Fantasie-angst.

 Toch is de clown heel gewoon gebleven. Hij staat niet de hele dag voor zijn Theater te pronken, maar trekt ook door het land en zelfs over de grenzen. Hij komt in landen waar nog nooit iemand van gehoord heeft. Kaartlezen zal wel niet zijn sterkste kant zijn en een clown met een TomTom bestaat niet. Dat weet ik omdat ik alle afleveringen van Pipo heb gezien en weet wie er nu in zijn wagen rijdt. Zondag 22 januari speelde Arno Huibers gelukkig een thuiswedstrijd in het Parktheater in Eindhoven. Veel kans op neerslag, weinig op verdwalen.

 ‘Tja, dat is sneu voor André van Duin. Die speelt nu voor een halfvolle zaal.’ Het eerste punt was al gescoord terwijl de wedstrijd nog moest beginnen. Een wedstrijd van anderhalf uur, zonder pauze en zonder ook maar één moment van verslapping. Wat een conditie heeft die clown. Ik moet het een voetballer nog zien doen. Terwijl een voetballer er bovenmatig voor betaald wil worden en de clown juist gelukkiger wordt van geven dan van nemen!

 Terug naar het toneel. In een fantasiewereld heeft tijd natuurlijk geen enkele betekenis. Als je ’s morgens wakker wordt, weet je toch ook niet hoe lang je laatste droom geduurd heeft? Zeker niet als het een mooie droom was. En laat dromen maar over aan deze clown. De enige clown met een bed in het Theater aan de Kalverstraat, droomt met Droomkracht 10. Gelukkig maar, want wie zou de rol van toneelmeester in het echt willen spelen? Rob Welsing is wel goed, maar niet gek. Na drie dagen zou hij tot zijn nek in het gips zitten en nog zou de clown met hem gooien, op zijn rug springen, wurgen, met een stok slaan en onder zijn tenen kriebelen, wetend dat de arme toneelmeester zich daar niet kon krabben.

 Ik houd niet van accordeonmuziek. Ik houd ook niet van walsen. Maar de muziek bij de voorstelling, walsen gespeeld op een accordeon, werkte betoverend. Het paste perfect bij de oude vrouw die als rode draad door de voorstelling kuierde. Ik kende haar nog uit Droomkracht 10, waar ze haar leven als in een film voorbij zag trekken, vanaf de tijd dat ze nog een jong meisje was. Over kinderen gesproken: het was wonderlijk om te zien hoe de clown vijf- en zesjarigen wist te inspireren. Terwijl ouders alleen vanwege hun kinderen in de zaal zeiden te zitten, had hun kroost, als vrijwilliger door Arno op het podium getrokken, aan een enkele oogopslag genoeg om door te hebben wat de clown van hen verlangde. Een klein meisje werd uitgedost als opwindclown en door Arno met mime in beweging gebracht. Als een robot stapte ze achter hem aan, het toneel over. Als een volleerd actrice die wist welke belangrijke rol ze speelde. Hoe kon ze dat weten? Welk kind van nu heeft er nog speelgoed waarbij je met een sleuteltje een stalen veer moet opdraaien? De magie van de clown was hierin zelfs zo sterk, dat mijn moeder zich na afloop hardop afvroeg of al die kinderen die op het toneel hadden gestaan, familie van de clown waren. Een serieuze vraag van mijn moeder, voor de clown – en de kinderen natuurlijk – het best denkbare compliment.

Stradivarius-banaan

 De Stradivarius-banaan, die met de strijkstok van een viool doormidden werd gespeeld, vond iedereen geweldig. Over de bom, die aan het eind moest ontploffen, waren de meningen verdeeld. Kinderen tot en met een jaar of zes, hadden liever niet dat de clown de lont aanstak. ‘Nee oma, dat wil ik niet. Dat wil ik echt niet,’ piepte een klein meisje op de rij achter ons. De oudere kinderen, snotneuzen van zeven en acht, zagen een stukje vuurwerk wel zitten. Mijn neefje van acht – mijn alibi – stemde voor, maar hij kent Droomkracht 10 van buiten en wist dus wat er komen ging.

 Zo komisch als de middag begonnen was, zo melancholiek eindigde hij. Het spatte niet als een zeepbel uit elkaar, zoals Droomkracht 10, maar sloot wel af met dezelfde oude vrouw. Het vorige programma deed ze dat als geriatrisch patiënt, opgesloten en dement. Dat scenario moet Arno dwars hebben gezeten. Veel te veel naar de werkelijkheid. Fantasie is het toverwoord, fantastisch moet het zijn. Hoewel de oude vrouw in De glimlach en de bom aanvankelijk hetzelfde lot lijkt te ondergaan, bevrijdt ze zich dapper van haar kwelgeesten als haar (overleden?) man op het toneel verschijnt. Even wil ze hem alles uitleggen, maar ze begrijpt dat woorden overbodig zijn. Ze zoekt in de vuilnisbak naar haar handtasje, dat de toneelmeester eerder bij het afval heeft gegooid. Ze doet er een appel in (zo is ze ook opgekomen,) pakt haar wandelstok, en loopt aan haar mans arm het toneel af. Oh nee, toch niet. Ze komen terug, zwaaien nog één keer naar het publiek en openen dan geruisloos het hekje dat de oude vrouw zojuist nog heeft geolied. Zorgvuldig wordt de poort weer gesloten. Dan verlaten ze definitief het toneel.

 Een lach en een traan. Op komische wijze een droevig verhaal vertellen. Oog voor details. Alles heeft een betekenis. Of meerdere betekenissen, zodat je nooit helemaal precies weet wat de clown bedoelt. Toeval bestaat niet, maar je hoeft ook niet in je lot te berusten. Alles geven, weinig krijgen. En die eeuwige twijfel: hebben ze wel gehoord wat ik eigenlijk wilde zeggen? Het is de tragiek van de clown. In het spotlicht ziet iedereen je staan, zelf ben je blind. Het tegenovergestelde van het lot van de machinist: vanuit de donkere cabine zie ik alles, maar niemand die mij ziet zitten. In feite dezelfde tragiek. Dus ook dezelfde oplossing: het creëren van een fantasiewereld. Hoe de wereld van Arno Huibers er nu uitziet – ik weet alleen dat die na mijn laatste bezoek verbouwd is – zal ik snel ontdekken. Wanneer ik de gevangenis passeer, platzak omdat mijn salaris één (glazen) oog te ver is, Rotterdam heelhuids achter me laat en het Theater aan de Kalverstraat bereik.

Radio