De gelaagdheid van twijfel.

Layers;

Privé gebruik van Twijfel en Onthechting voor Dummies
Door Nico Muhly, Calefax Rietkwintet en Lenneke Ruiten

Raaf Hekkema

Ieder jaar is het een keer dertien april. Zo ook in 2012. Het is zelfs Vrijdag de Dertiende, een dag om in bed te blijven. Dat heb ik dan ook het grootste deel van de dag gedaan. Begrijpelijk als je weet dat ik ervoor vier nachtdiensten heb gedraaid. En om helemaal van enige verjaardags-perikelen af te zijn, ga ik vanavond naar een concert in Muziekgebouw Frits Philips. Eerst wilde ik de hele familie daarvoor uitnodigen, maar ik bedacht net op tijd dat ik Vriend van Calefax was, niet hun ergste vijand. Bovendien wil ik de wereldpremière van Nico Muhly’s Hymns for Private Use, de titel zegt het al, niet met anderen delen.

Tijdens de opkomst van het Kwintet, valt me iets op. Op tien januari, na een uitvoering van musikFabrik, noteerde ik het volgende:

Er is geen overgang tussen leven en dood, klank en stilte. Stilte is ook klank en daarmee is dood tegelijk leven. Althans in mijn wereld. En niemand heeft me verboden de vraag Welke klank maak je als eerste in een lege ruimte? eerst zelf te beantwoorden alvorens naar de muziek te luisteren. Dat is minimaal één muzikant met me eens. Zo niet, dan vertel ik iedereen bij Calefax dat hij is vreemdgegaan.

Alban Wesly N.S.

Met die ene muzikant doelde ik op fagottist Alban Wesly en wat schetst mijn verbazing? Het is uitgelekt – ik heb echt niks gezegd Alban, ik zweer het – en er zijn disciplinaire maatregelen getroffen. Raaf Hekkema kondigt het 990-ste optreden van Calefax op indringende wijze aan. Alban Wesly – die zichzelf de beste voetballer noemt van het Kwintet – is de komende zes wedstrijden geschorst en vervangen door Heidi Mockert. Hekkema zegt er nadrukkelijk bij dat Wesly het duizendste optreden niet hoeft te missen. Een duidelijke waarschuwing. Officieel speelt Alban Wesly niet mee omdat hij in verwachting is van zijn eerste kind. Maar ook zijn vervangster, Heidi Mockert, is in verwachting en zij speelt wel…!?

Het is natuurlijk niet aardig om te zeggen dat Alban niet gemist wordt, maar Heidi – in Engeland geboren en in Duitsland opgegroeid – is een waardig vervangster. Ze mag zelfs de leiding nemen in één van de Bach-intermezzo’s, die zowel een contrast vormen met de overige werken, als een soort tijdloos tussenspel: Bach is het begin, Bach is het einde. Bach is de Alfa en de Omega.

Het programma van vanavond draagt de titel Layers. Op zich is die titel goed te verdedigen, maar ik zou het toch liever de avond van de Twijfel noemen. Line and Length, is behalve een compositie van Matthew Shlomowitz, ook een cricketterm. Het is een worp die de slagman bewust aan het twijfelen moet brengen: meppen of niet meppen, dat is de vraag. Een deel van het werk doet me aan treinverkeer denken. Een mooi muziekstuk om onder een filmpje te gebruiken. Dat blijkt Shlomowitz zelf ook al bedacht te hebben, gezien zijn werk Train Travel.

Walden van Hans Abrahamsen is een schitterende compositie die het publiek meeneemt naar de eenzaamheid van het bestaan, letterlijk in een hutje op de hei. Gebaseerd op het werk van filosoof en schrijver Henri David Thoreau, verklankt het de twijfel van de kluizenaar. Is hij onderdeel van de organische natuur, of is hij er slechts te gast? Misschien wordt hij door dieren zelfs als een indringer gezien. Ben je als mens afhankelijk van de natuur of stijg je er bovenuit? De compleet verschillende zangpatronen van vogels die samengevoegd toch een eenheid lijken te vormen, tonen in elk geval aan dat je geen onderdeel uitmaakt van de gelukzaligen die het aardoppervlak overvleugelen. De twijfel leidt tot vertwijfeling. Thoreau heeft de natuur de rug toegekeerd, en is gestorven aan een loodvergiftiging.

Walden is een compositie vol momenten van twijfel en verstilling. De vijf musici presenteren zich als solist of als duo, nooit ontstaat er een duidelijke meerderheid. Alsof de natuur strijdt met zichzelf en de buitenstaander vreemde sprongen moet maken om niet één van de partijen een meerderheid te bezorgen en de ander te vernietigen. Er moet altijd een evenwicht gezocht worden. Soms zijn enkele staccato-nootjes voldoende om de balans te herstellen. Die nootjes weten de musici van Calefax, zonder dat ik ze met hun voeten zie tellen, steeds weer exact tegelijk te produceren. Ongelooflijk knap. Die onderlinge verbondenheid, dat moet een soort groepsgeest zijn die in de dierenwereld wel vaker wordt aangetroffen.

Trotse componist Nico Muhly voor het Calefax Rietkwintet

De hymnen uit Hymns for Private Use van Nico Muhly, zijn een mengelmoes van muziekstijlen op teksten die geschreven zijn tussen de vierde en de achttiende eeuw van onze jaartelling, aangevuld met nieuwe hymnen voor imaginaire schoolklassen in het koloniale Amerika. De muziek beweegt zich daardoor van de ene stijl naar de andere, kriskras door de tijd, zonder tot rust te komen. Het zijn hymnen in chaos. Een chaos waarin de jonge operazangeres Lenneke Ruiten orde probeert te scheppen, maar twijfelt of ze daartoe wel in staat is. De zachte wiegezang van Maria wordt ruw verstoord door trillende en bevende blazers, angstig en onzeker in hun aanbidding van het Kind. In de herfst laat de componist de blaadjes zachtjes ruisend van de bomen vallen, een moment van bezinning. Totdat Jelte en Heidi erdoorheen ploegen met hun gigantisch krachtige bladerenblowers.

Lenneke Ruiten en Heidi Mockert

Muhly legt in deze compositie een parallel naar de hedendaagse, menselijke wereld. Uitgezonderd diegenen die vinden dat zij recht hebben op alles en de hulpbehoevenden laten barsten, is het een wereld vol twijfel en angst. Hoe weet je nu of je iets goed doet? Welk pad moet je kiezen? Stilstaan blijkt geen optie en als je eenmaal op weg bent, het einde van het pad nadert, dan stort het noodlot zoveel puin over je weg, dat je noodgedwongen om moet keren. Heb je je hele leven trouw naar de regels van de kerk gehandeld, blijkt dat de pastoor de grootste misdadiger was die ooit het dorp bewoonde. Je blijft het Ave Maria zingen omdat je niet meer anders kunt, maar de betekenis, de richting van het lied, is in wierook opgegaan. Het is geen gemakkelijk muziekstuk, maar Muhly heeft een werk gecreëerd dat door iedereen op eigen wijze geïnterpreteerd mag worden. Daar kun je eindeloos over discussiëren, je kunt ook de componist gehoorzamen en de hymnes uitsluitend thuis gebruiken, geheel naar eigen inzicht twijfelend of je de goede uitvoering hebt gekozen. Precies zoals Muhly bedoeld heeft.

Altijd op weg naar de volgende compositie

Ook over het laatste werk, New York Counterpoint van Steve Reich, hebben de vijf musici van Calefax lang getwijfeld. Het arrangement van Raaf Hekkema is namelijk bestemd voor elf blazers. Niet erg handig als je in een Quintet speelt dat niet verder dan tot vijf kan tellen. Na lang aarzelen hebben de leden van Calefax de knoop doorgehakt en door middel van loting de vijf instrumenten aangewezen die live de muziek mogen vertolken. Gelukkig zit daar de klarinet bij, zodat Ivar Berix zijn Kunst niet aan een elektronisch appeltje hoeft af te staan. De zes afvallers zijn in een koffer gepropt en via luidsprekers te beluisteren. In de solostukken klinken vaak drie of vier klarinetten, terwijl er slechts één te zien is. Je zou kunnen zeggen dat Ivar Berix op zo’n moment met zichzelf speelt. Of is het Steve Reich die met hem speelt. Nu begin ik te twijfelen…

Heidi en Ivar

Het was in ieder geval een prettige verjaardag, doen we volgend jaar weer zo. Calefax en Heidi Mockert heel hartelijk bedankt, evenals operaster Lenneke Ruiten. En voor de aanstaande vader: alvast gefeliciteerd. Het is nu te laat om nog te twijfelen.

Maria. Modern geblazen Paasverhaal over Leerse mentaliteit en Griekse Iconen. AMAI


 Er was eens, lang geleden en ver hiervandaan, een Koning die regeerde over een klein dorpje aan de rivier. Ja, de machtsverhoudingen lagen toe nog heel anders. De Koning was tevreden met een klein dorpje, meer kon hij toch niet overzien. Hij zou ook nooit een oorlog kunnen beginnen, want hij had geen leger. De mensen hadden het veel te druk voor dat soort rechtse hobby’s. Er moest gewerkt worden door iedereen; mannen, vrouwen en kinderen vanaf acht jaar.

 Dat was weleens anders geweest, toen het dorp nog volop werd bezocht door handelsreizigers uit het verre buitenland. Maar nadat zijn zoon vijftien was geworden en voor het eerst zonder zijn moeder naar buiten mocht, was er iets veranderd. Wildert had geklaagd dat hij uitgelachen werd door al die buitenlanders en hij eiste dat hij bescherming kreeg. De Koning wilde daar niets van weten, maar van zijn moeder kreeg de huilbaby alles gedaan. In de praktijk hielden Wildert en zijn handlangers steeds meer handelskaravanen tegen aan de poort en stuurden hen zonder hun handel – die werd in beslag genomen op grond van de nieuwe terrorismewet – terug naar waar ze vandaan kwamen.

 Na verloop van tijd bleven de buitenlanders – en daarmee hun goederen, luxeartikelen, smaakvolle kruiden en wetenschappelijke boeken – weg. De nieuwsgierigheid van de Koning naar de laatste snufjes uit Constantinopel, Sint Petersburg of Parijs, werd niet langer bevredigd. Aan het gedrag van Wildert moest snel paal en perk gesteld worden. De dorpelingen kregen het werk niet op tijd af nu al het buitenlandse personeel vertrokken was. Het gevolg was namelijk dat hij opeens zijn eigen toilet moest schoonmaken. Hij had geen idee hoe. Hij probeerde mensen op straat met een paar centen te verleiden zijn wc te reinigen. Geen dorpeling die erover piekerde de drollen en het water van de Koning naar de rivier te dragen. Hij vreesde dat hij zonder buitenlandse werknemers zou sterven van de stank.

 Hij verzon een list. Iedereen in het dorp kende de naam van zijn vrouw, Maria, maar niemand had ooit haar gezicht gezien. De Koning was bang dat de mannen alleen nog zouden dagdromen na het zien van zijn Maria. Vrouwen zouden hun mannen uit jaloezie niet meer bij zich laten slapen, wat heel slecht was voor de aanwas van zijn volk. Maar wat kon hij anders? Als hij de harten van zijn volk wilde winnen, kon de Koning niet langer om zijn Maria heen.
In bed vertelde hij haar over zijn plan. Hij zou een groot muziekfestival organiseren en de winnaar daarvan zou een dag en een nacht lang in haar ogen mogen staren. Hij verkneukelde zich alleen al bij de gedachte aan het Allemachtig Muziekconcours America Internationaal. Maria was iets minder enthousiast.
‘Mijn gezicht zien als hoofdprijs van een festival? Heb jij mij weleens goed bekeken? Een vrouw is meer dan haar buitenkant, ware schoonheid zit van binnen.’
De Koning beloofde haar dat hij dat grondig zou onderzoeken. Als zij gelijk had, en dat beloofde hij plechtig, ging het feest niet door. Een kwartiertje later moest hij haar teleurstellen:
‘Nee hoor liefste. Je binnenkant is aangenaam vertoeven, maar ware schoonheid zit toch echt aan de buitenkant. Je bent de mooiste van de wereld. Jij bent mijn hoofdprijs en ik ga snel de wedstrijd uitschrijven.’

 Op elke boom en elke lantaarnpaal, nee wacht, die waren er toen nog niet, op elke kerkdeur werd een aankondiging van het Allemachtig Muziekconcours America Internationaal geplakt. De Koning liet betrouwbare koeriers uitrijden naar het buitenland, in de knijpende hoop dat hij er ten minste iemand aan overhield die voor weinig geld zijn emmer wilde legen. De berg daarop kon iedere dag instorten, om over de hoeveelheid vliegen maar te zwijgen.
Wildert hoorde te laat van de plannen van zijn vader en kon het AMAI niet meer tegenhouden, zelfs niet als hij snikkend zijn hoofd op mammies schouder zou leggen.

 Het aantal aanmeldingen overtrof de verwachtingen van de – nu bijna – opgeluchte Koning. Opgewonden vertelde hij zijn vrouw dat het Allemachtig Muziekconcours America Internationaal wel twee of misschien zelfs drie dagen kon gaan duren. Maria, nog steeds diep gekwetst, draaide zich om en liet haar man, Koning of niet, niet tot haar toe. De Koning, nog steeds in opperste staat van paraatheid, dwaalde door zijn paleis om tot rust te komen. Geen van zijn dienaren had zich echter ooit verdiept in de Griekse Filosofie (kort intermezzo in verband met de Maand van de Filosofie) en explicieter durfde de Koning niet te zijn. Gelukkig stonden er in de stal nog een os en een ezel, een Griekse Tragedie zou je het kunnen noemen, bejaarde trekdieren die waren achtergebleven na een ander feest.

 De zaal puilde al uit zijn voegen toen de eerste dag van het AMAI nog niet half om was. Maria zat gesluierd naast haar man op een troon. De horeca in het dorp deed goede zaken, evenals de hotels. Nou ja, geen echte hotels natuurlijk, wat moesten ze daarmee. Maar de Koning had een aantal van zijn onderdanen zover gekregen dat ze bereid waren ‘s nachts een vreemdeling tussen zichzelf en hun vrouw in te laten slapen. Na aftrek van belasting hielden ze er een mooie cent aan over, had hij hen beloofd. Een belofte die hij letterlijk hield, tot woede van zijn dorpsgenoten die “een mooie cent” als “veel geld” hadden geïnterpreteerd.

Oudste samenstelling Rowwen Heze

 Zo gingen twee dagen voorbij en bij de meeste feestvierders begon er een beetje de klad in te komen. Ook de hoop van de geconstipeerde Koning begon af te nemen. Tot hij twee bekende klaplopers het podium zag beklimmen. Toen liet hij alle hoop in één klap varen. Jack, de waard die altijd troebel bier schonk omdat hij water uit de stinkende poel achter zijn huis gebruikte om zijn drank te brouwen, en die buitenlander uit Enckevort, Tren, met zijn versleten trekorgeltje. Ze hadden nog een paar zwervers bij zich die hij niet kende. Waarschijnlijk zonder vaste woon- of verblijfplaats. “Tuig” zou Wildert ze noemen. De Koning moest hem in dit geval gelijk geven. Dit zootje ongeregeld zou zijn beeldschone vrouw nooit kunnen verleiden met hun drankliederen. Wildert bekeek knarsetandend die rowwen hèze, onttrokken aan het zicht door vier kleerkasten.

Toen de eerste tonen echter klonken, verstomde het geroezemoes in de zaal van het paleis. Dit was toch net even anders dan die troubadours met hun dubbelzinnige liederen. Deze klanken brachten de Koning terug naar zijn jeugd, zijn ouders, zijn oude school, zijn eerste liefde. Hij kreeg zowaar tranen in zijn ogen en nam snel een hap van een zwaar overpeperde haas. (Die wel eerst geroosterd was hoor, zo slecht was de Koning in die dagen nog niet. Voor dieren.) Als snel zat hij snikkend op de troon. Uit eerbied, of slijmerij, jankte het volk op de vloer mee. Aan de vochtige sluier zag hij dat ook zijn vrouw haar tranen niet kon bedwingen. Zijn darmen maakten een jubelsprongetje in zijn buik.

Ik zit eerste rij balkon

 Hij begon zich net af te vragen of deze groep ook nog iets te vertellen had, toen iemand vanaf het podium luidkeels schreeuwde: ‘MARIA!
Elk levend wezen in het paleis, van de kat in de kelder tot de vleermuis op de vliering, droogde zijn tranen en danste mee in de opgewekte wending die de muziek had gekregen. De naam van zijn vrouw had droefenis omgezet in hoop en plezier. De Koning pakte haar bij haar schouders en nam haar mee de dansvloer op. Zijn waardigheid liet hij, met zijn mantel, achter op de troon.

Er landde net een blad vol bier op ’s Konings rug, toen de muziek stopte. Het deerde hem niet. De dader werd publiekelijk gevierendeeld en daarna, zand erover. Zonder zijn vrouw iets te vragen liep hij met haar op Jack van het troebele bier af.
‘Poels,’ zei hij met eerbied. ‘Alles vergeven en vergeten. Als winnaar van het eerste  Allemachtig Muziekconcours America Internationaal, mogen jij en de rest van je gezelschap, een dag en een nacht lang in de ogen van mijn vrouw kijken. Ik voeg er zelf, als Americaans Vorst, nog een persoonlijk aardigheidje aan toe. Poels, je hoeft het niet bij kijken te laten. Jullie mogen tot morgenmiddag doen met haar wat je ook maar wilt.’

 Om haar geen kans te geven tegen te stribbelen, trok de Koning met één flinke ruk de sluier van achter over haar hoofd. Het werd doodstil in de zaal. Bezoekers en muzikanten sloegen van afgrijzen een hand voor hun mond. Slechts die troebele poel en zijn buitenlanders bleven glimlachen en kusten Maria. Langzaam kwam het gefluister en geroezemoes op gang. De Koning keek verbaasd om zich heen. Wat was er aan de hand. Hij draaide zijn vrouw naar zich toe om te zien of er iets mis was. Toen hij haar rotte tanden zag en haar gescheurde lippen, kleine probleempjes waarvoor hij de behandeling uit het pakket had gehaald, sprak hij zachtjes: ‘MARIAAAA?’

 Onmiddellijk zette de band weer in en rolde iedereen over de dansvloer. De Koning kreeg al snel in de gaten dat hij niet met zijn vrouw, maar met haar kamermeisje danste. Maar waar hij ook zocht, aan wie hij het ook vroeg, hoe hij ook bad, smeekte en vloekte, hij heeft zijn vrouw nooit meer teruggevonden. Het gevolg daarvan was dat hij en zijn zoon langzaam naar elkaar toegroeiden. Wildert was niet meer tegen álle buitenlanders, ook al leidde zijn indeling in ‘Nuttig’ en ‘Onbruikbaar’ regelmatig tot stevige discussies. En de Koning kreeg zo langzamerhand ook een baard van al die componisten, allesdoorzieners en andere ramptoeristen die het dorp bezochten. Het liefst zou hij al die Marianen verbannen naar hun eigen America, bij voorkeur aan de andere kant van de oceaan. Hij besloot de landelijke politiek op te zoeken. De Koning, zijn zoon en een buitenlander om de bagage te dragen, trokken als Drie Wijzen uit het Oosten, naar het – toch wel een beetje beangstigende –  Westen. America was een bedevaartsoort geworden voor de hulpbehoevenden en een bron van inspiratie en geestkracht voor musici en componisten. Het barstte bijna uit zijn voegen, maar de te hulp geroepen, net in het machtscentrum gezetelde, Koning bleek erg hardLeers.

 De dorpelingen profiteerden ondertussen van de opnieuw opgebloeide handel. Ze deden eigenlijk niets meer zelf, maar verhuurden delen van hun huis of schuur voor woekerprijzen. Er was nu eenmaal slechts één dorp waar Maria was verdwenen en als je dat wilde bezoeken moest je er iets voor over hebben. Vaak wisten de dorpelingen niet eens wie ze in huis haalden. Het kwam voor dat Palestrina, Orlando di Lasso, Vivaldi en Scarlatti tegelijk in het dorp verbleven, terwijl niemand het in de gaten had. Het viel hooguit op dat een aantal bezoekers elkaar, als ze elkaar passeerden, niet wilden zien en hooghartig hun hoofd de andere kant uitdraaiden, de kin zo hoog mogelijk geheven.

 Pergolesi dacht eerst diep na voordat hij de eerste noot van zijn meesterwerk op papier zette en belegde een componistenvergadering.
‘Gewaardeerde collega’s,’ sprak hij tegen een grote groep musici die niet wisten waar ze moesten kijken om een ander niet te zien.
‘De ten hemel schreiende verdwijning van Maria is een grote inspiratiebron voor ons allen. Het is onze meesterproef, zou je kunnen stellen. Aan ons Maria zullen wij in de hemel beoordeeld worden. Dat clubje rondom Christiaan Hesen niet meegeteld uiteraard. Hun gang naar de hel moge vaststaan.
‘Maar kunnen wij ons voor onze Heiland vertonen met een muziekwerk dat eenvoudig Maria heet en ook nog eens vernoemd is naar een oerlelijk vrouwspersoon uit Limburg? America, de Heer weet niet eens waar het ligt.’ De aanwezige componisten konden er wel om lachen en knikten een moment instemmend naar elkaar om hun hoofd meteen weer van de ander af te wenden.

 ‘Ik stel dus voor om de titel van het werk enigszins aan te passen. Maria is nu toch waarlijk ons aller moeder. Zo staat ze er nog, zo is ze in rook opgegaan. Wat denken jullie van Stabat Mater als overkoepelende titel?’ Tja, daar had nog niemand werkelijk over nagedacht, dus het voorstel werd zonder mokken aangenomen. Stabat Mater klonk alvast heel wat plechtiger dan Maria.
‘Om het geheel wat meer “body” te geven,’ Pergolesi liet even de biceps van zijn rechterarm rollen, ‘heb ik er ook een korte tekst bij gemaakt. Bekijkt u die eens op uw gemak.’

Stabat mater dolorosa
Iuxta crucem lacrimosa,
Dum pendebat filius.
Cuius animam gementem
Contristatam et dolentem
Pertransivit gladius.

 ‘Dit is slechts het begin, in totaal zijn er tien coupletten. Maar u bent vrij om dat aantal te bewerken natuurlijk. Het moet immers úw meesterwerk worden. Blindelings het mijne kopiëren, dat zal De Heer – Buma/Stemra – ontstemmen. Gebruik liever uw eigen BREIN.’
Er werd direct gestemd en geteld.
Dvořák? voor, Boccherini? voor, Rossini? voor, Verdi? voor, Breuker? tegen. Natuurlijk, jouw wereld wentelt zich nog eens in de misère! Penderecki? voor, goed zo. Pärt, Jenkins, Szymanowski? Allen voor. Je ziet het, je staat weer eens alleen Willem Breuker. Maar ik denk ook niet dat de Heer op jouw gepiep en gejengel zit te wachten. Jij zult altijd een kleine zwerver blijven.’

Calliope Tsoupaki

 Eén componist hield zich een beetje verborgen in de schaduw en werd over het hoofd gezien. Calliope Tsoupaki wilde ook tegen stemmen, maar niet de hoon van de rest over zich heen krijgen. Dapper wat Breuker deed, maar dat was niet haar stijl. Ze ging nooit rechtstreeks in de aanval, maar liet haar gedachten, als ze in bed lag,  samenvloeien met herinneringen en de magische illusie van iconen. De droom die daaruit ontstond verklankte ze naar een nieuwe compositie. Als ze het ergens niet mee eens was, dan uitte ze dat in muziek, een taal die zo hard kon zijn als een vuistslag in het gezicht, maar een achtste noot later datzelfde gelaat kon strelen. Het was haar na één nacht al duidelijk. Haar meesterwerk zou geen Stabat Mater heten, maar teruggaan naar de basis. De basis van aanbidding, de gevoelens van een vrouw die een baby koestert die gedoemd is nog tijdens haar leven te sterven, de basis van muziek, in kerktoonsoorten maar zeker ook die van haar moederland en veilige thuishaven Griekenland, overeind gehouden door zandbanken en luchtkastelen, de basis van eenvoudige middeleeuwse troubadours, niet meer dan een stem en wat tokkelende snaren, de basis van de polyfonie, polyritmiek, de basis van de componist in zichzelf, de basis van haar vrouwelijk inzicht, de basis van haar moederzijn. Bron van haar eigen moederschap. Die innerlijke strijd van moederliefde zou ze voeren in haar meester-compositie Maria.

 Op weg naar huis werd ze ingehaald door een snelle ruiter te paard. Ze dacht aan een struikrover en vreesde dat haar laatste uur geslagen had. De ruiter liet haar koets stoppen en opende de deur. Hij stapte in en ging tegenover de doodsbange componiste zitten. In een ijzig kalm tempo deed hij zijn helm af en haalde de zakdoek van zijn mond. Hij stak zijn hand uit en zei:
‘Hallo, mijn naam is Bart Schneemann en ik wil u een voorstel doen.’ Hij leek op antwoord te wachten, maar Calliope wist niet wat hij van haar wilde.
‘Als u mij een voorstel wilt doen, waarom stuurt u dan geen mail of belt u me niet gewoon. U hebt me bijna een hartaanval bezorgd.’ Schneemann keek even alsof hij water zag branden, stak zijn hand in de binnenzak van zijn stoffige jas en haalde er een mobieltje uit.

 ‘Verrek, hoe kon ik dat nu over het hoofd zien.’ Alsof hij vervroegd aan het dementeren was, draaide hij het apparaat een paar keer rond. ‘Met internet en e-mail nog wel.’ Met een blik van ongeloof bekeek hij de binnenkant van de koets.
‘Als u zo bang bent voor struikrovers, waarom reist u dan niet per trein of per vliegtuig. Het is voor een paard een heel eind van America naar Piraeus.’
Als dierenvriend schaamde Calliope zich dat ze daarvoor geen enkele uitleg had. In Boukoul nam Tsoupaki de hogesnelheidstrein naar Griekenland, Schneemann ging per vliegtuig terug naar Amsterdam. Ze hadden hun plannen uitvoerig besproken en heel globaal een datum geprikt. Tussen 2000 en 2025 moest het plaatsvinden.

*_*_*

Bart Schneemann

 Op 5 april 2012 was het dan zover. Het podium van het Muziekgebouw aan ’t IJ was er speciaal voor verplaatst. Het was een stuk de zaal ingeschoven. Mogelijk dat het Nederlands Blazers Ensemble het publiek recht in de ogen wilde kijken, maar het zal waarschijnlijk meer met het geluid te maken hebben gehad. Een nadrukkelijker echo die de indruk moet wekken dat je je in een Grieks-orthodoxe kerk bevindt met hoge muren en mat blinkend, gouden iconen, die je zowel in je ogen als in je ziel kijken. Tsoupaki was de overval van Bart Schneemann duidelijk nog niet vergeten. Op een ludieke manier nam ze wraak door de hoboïst een verdieping lager, vlak voor twee trombones en een hoorn te parkeren. Het was extra hard werken voor Schneemann maar hij sloeg zich er dapper en zonder klagen doorheen. Na afloop was alles tussen hem en de bejubelde componiste dan ook weer koek en ei, wat goed uitkwam, zo vlak voor Pasen. Hij had zelfs palmtakken met handgeschreven kaartjes voor haar meegenomen. Zeker wéér niet gedacht aan zijn mobiel met mailmogelijkheden. Of hij nadert de leeftijd waarop mensen die nieuwerwetse gebruiksaanwijzingen niet meer begrijpen, over ingewikkelde handelingen met piepkleine toetsjes die een kind van zes intuïtief uitvoert. Hoe dan ook, we mogen blij zijn dat hij voor de hobo heeft gekozen.

 Wel jammer dat de geprojecteerde beelden op het doek achter het podium nauwelijks zichtbaar waren. Niet dat er per se beelden bij de uitvoering getoond moesten worden om het interessant te houden, maar als je alleen wat vlekkerige godsdienstige motiefjes kunt projecteren, laat ze dan liever weg. Er waren een aantal – voornamelijk jongere – mensen in de zaal, die een dynamischer optreden van het NBE hadden verwacht. Altijd vernieuwend, sprankelend, beweeglijk en met een zekere diepgang in een onverwachte richting. Dat we een Byzantijnse Rite te zien en te horen kregen was op zijn minst onverwacht en zeker met behoorlijk wat diepgang. Het enige waarin ik de teleurgestelde toeschouwers gelijk moet geven, is dat de flyer iets anders suggereerde dan een religieus mystieke, naar binnen gekeerde avond.

 Calliope Tsoupaki laat zich diep in haar ziel kijken. Enerzijds door zich gewillig over te geven aan orthodoxe rituelen, die haar als kind toch geïmponeerd moeten hebben en die haar zienswijze als volwassene een bepaalde richting hebben gegeven. Anderzijds door zich als volwassene steeds in contact te stellen met dat kind in haar en een pad te kiezen dat voor beide begaanbaar is. Dat pad moet voldoende uitdagingen bevatten die om een zekere zelfreflectie vragen. Behalve de onzekerheid, de angst en de tranen van de Moeder, die Tsoupaki hier aan de blazers en zangers heeft toevertrouwd, houdt de componiste ook rekening met de belevingswereld van het Kind. Chitarrone, viola da gamba en santur laten het spelen, verbaasd naar de indrukwekkende muziek luisteren, laten het Kind meedrijven op de stroom van oude rituelen en verhalen, maar ook protesteren als het dreigt te verdrinken in die overdaad van moeilijk te rationaliseren mystiek.

 Uiteindelijk lijkt het alsof Tsoupaki probeert het Kind gerust te stellen, Hem te verzoenen met zijn Moeder. Er één geheel van te maken. Het werk kan pas eindigen als de Zoon zich met zijn Moeder heeft herenigd. Niet door terug te gaan naar de oorsprong, maar door de wegen die zij hebben afgelegd tijdens hun aardse bestaan in elkaar te laten vloeien, samensmelten tot een beter geheel. Of in ieder geval een wijzer geheel, een Moeder en Zoon die samen meer zijn, véél meer zijn dan de som van de losse onderdelen. Terwijl het bloed en vocht uit de wond in Zijn borst stromen, valt het doek.

 Het publiek reageert aanvankelijk nog bijna religieus. Toeschouwers – waaronder ikzelf – zitten gevangen in een klankwereld die dogma’s verwerpt en zich toch overgeeft aan orthodox-Griekse Byzantijnse rituelen. De musici op het podium aarzelen even, is hier iemand? De zaal was toch uitverkocht? Afgaan of niet afgaan, dat is nu de vraag. Maar net als de avond lijkt te doven als een nachtkaars, staat iemand op de achterste rij op, zet zijn handen aan zijn mond en roept zo hard mogelijk: ‘MARIAAAA’!

Wat zijn ze veranderd hè? In die paar eeuwen dat dit verhaal speelt.

Requiem in het graf van een lege kist

Als een zuchtje wind een paar tellen een gat in de mist slaat, zie ik eindelijk de poort die toegang biedt tot het kerkhof. Ik moet hier zeker al vijf of zes keer voorbij gereden zijn, maar nergens langs de weg staat een aanduiding of bord dat op de entree van de begraafplaats wijst. En om met dit weer op de gok door de drassige grond naar een zandpad te rijden, lijkt me geen goed idee. Zeker niet als je zo handig bent als ik.
Dat ik nu op het terrein ben, betekent niet direct dat ik weet waar ik moet zijn. In het licht van de koplampen zie ik slechts een wolk verlichte waterdruppeltjes, twijfelend of ze nog even gezellig bij hun familie zullen blijven plakken, of toch maar de wetten van de zwaartekracht zullen gehoorzamen. Deze begraafplaats moet een enorm oppervlak beslaan. Het duurde steeds een kwartier om er omheen te rijden, al kan ik ook een dwarsstraat gemist kan hebben.

 Wat doe je als je de weg niet kent, niet eens ziet, en je absoluut niet weet welke kant je op moet? Juist, dan ga je maar gewoon rechtdoor. Dat wil zeggen dat je de weg blijft volgen natuurlijk. Totdat je opeens de eerste boom van een bos ontmoet. Daarachter een woud dat zich als een dodelijke schaduw uit de damp aan je opdringt. Eigenlijk is dit het perfecte weer voor een begrafenis. Mist, bomen, onheilspellende schaduwen en af en toe een zuchtje wind. Die ene zucht biedt je dan één of twee seconden een wat wijder zicht om je te oriënteren totdat de mist zich weer hermetisch sluit. Een metafysisch fenomeen waar ik me helemaal aan over kan geven. Dat bos ga ik echter voor geen goud in.

*_*_*

 ‘Dat werkt altijd. Haha,’ lacht een man van ongeveer mijn leeftijd, terwijl hij plaatsneemt op de stoel naast mij. Na de harde klap op het dak van de auto keer ik langzaam terug naar de bewoonde wereld. Mijn hart neemt langzaam zijn gewone ritme weer aan.
‘Sorry,’ de vreemdeling trekt een bedenkelijk gezicht, ‘je bent wel erg geschrokken zo te zien. Gaat het wel?’
‘Ik houd gewoon niet zo van begrafenissen,’ lieg ik. ‘En dan deze atmosfeer…’ De man volgt mijn blik langs de boomtoppen en knikt.
‘Je zult het niet geloven, maar zo is het hier alleen tijdens uitvaarten. Daarom staan er ook geen wegwijzers op en om het terrein. Het is zo open dat je direct ziet waar je moet zijn. En om nou voor die twee of drie keer per jaar zoveel werk te verzetten en die borden te onderhouden, dat zie ik niet zitten.’

 ‘Twee of drie keer per jaar? Maar waarom is deze begraafplaats dan zo enorm groot?’
‘Al sla je me dood,’ antwoordt de man alsof hij er zelf nog nooit over heeft nagedacht. ‘Misschien is er een extra buffer nodig tussen de doden die hier rusten en de buitenwereld. Ze komen altijd zelf hier naartoe, ze worden nooit door familie gebracht. Je ziet hier ook geen namen op grafzerken of kruizen staan. Ik begraaf de kisten gewoon zonder erbij stil te staan wie er eigenlijk in ligt. Mag ik eens vragen voor welke begrafenis jij hier komt?’

 Nu is het mijn tijd om overbluft te worden.
‘Natuurlijk, ik kom voor P…. Hoe heet hij ook alweer, hij was laatst nog te zien… Nee hij stond in de krant, of was het…’ Hoe ik mijn mentale kaartsysteem ook doorzoek, ik kan geen enkele reden vinden om op dit moment op deze plek te zijn.  ‘Wie zijn er onlangs overleden eigenlijk?’
‘Ja, dat weet ik niet hoor. De krant wordt hier niet bezorgd. Ik weet wel dat jij hem misloopt als we niet vlug naar de kerk rijden.’
‘Ik wist niet eens dat hier een kerk stond. Die staat in ieder geval niet op de plattegrond. Welke kant moet ik op?’
‘Hier naar links. De kerk is grotendeels ondergronds aangelegd, daarom ziet iedereen hem over het hoofd. Dat laat ik liever ook zo. Er liggen nogal wat bijzondere voorwerpen en als dat eenmaal bekend wordt, staan ze zo binnen om het te stelen en op een rommelmarkt te verkopen. En er zijn voorwerpen bij… Ik snap werkelijk niet waarvoor ze die tweehonderd jaar geleden in de kerk nodig hadden.’

 In gedachte zie ik zware metalen martelvoorwerpen voor me, maar door zijn veel betekend lachje weet ik dat ik het meer in de erotische hoek moet zoeken.
‘Als jij niet weet wie er begraven wordt en wie er eventueel op af komt, waarom stond je me dan op te wachten? Je gaat toch niet beweren dat je elke dag op dezelfde tijd op die plek staat?’
‘Natuurlijk niet!’ Hij klinkt licht verontwaardigd. ‘Ik heb je toch al gezegd dat deze mist er alleen hangt als er iemand ter aarde besteld wordt. Meestal zijn er geen gasten en laat ik zonder veel ceremonieel de kist in het gat zakken. Maar het is een paar keer voorgekomen dat ik de volgende dag een auto om een boom gevouwen in het bos vond. Eén of twee begrafenissen extra vind ik niet zo erg, maar het gedoe dat je krijgt met de politie en gemeenteambtenaren. Daarom sta ik als er plotseling mist opkomt, altijd aan de bosrand. Als de klok gaat luiden en er is nog niemand gearriveerd, dan loop ik weer terug en begin ik de dienst.’
‘Wordt die niet gedaan door een… uhm, priester of iets dergelijks?’
‘Haha, ik kan wel horen dat jij net zo katholiek bent als ik. Welnee, ik heb een boekje gevonden met Latijnse teksten en als je die langzaam en plechtig op een lage toon uitspreekt, gaat de wind vanzelf meedoen. Let maar op straks. Het is een heel spookachtig geluid. Dat past toch goed bij de ambiance hier?’

 Latijnse teksten die geesten wakker maken die door de mist dwalen op een enorme begraafplaats waar zelfs de kerk onder de zoden ligt. Een hele geruststelling. Ik heb in ieder geval niet met een compleet gestoorde gek te maken.
‘Met hoeveel mensen werken jullie hier dan?’
‘O, ik ben maar alleen meneer. De geestelijke die hier was heb ik jaren geleden… is al jaren geleden overleden. Niet dat ik ooit iets aan hem gehad heb. Hij kwam ’s middags pas zijn bed uit en klokslag twee uur nam hij zijn eerste borrel. Zodra hij de mist het bos uit zag kruipen, dronk hij de fles in één teug leeg. Tegen de tijd dat het bezoek afscheid had genomen van de kist en de kerk betrad, lag meneer zo lam als een deurbel over het altaar. Veel verder dan “Neem mijn lichaam en eet” of iets dergelijks, is hij nooit gekomen. Ik heb hem op een dag maar begraven en zijn werk overgenomen. Ik heb wel een week moeten zoeken naar een boekje in het Latijn. Dat had hij goed verstopt in de kelder. Ik weet nog dat ik dat zo vreemd vond, want hij was doodsbang voor die ruimte.’ Hij lijkt even moeite te doen zich bepaalde beelden weer voor ogen te halen. Zijn wenkbrauwen dalen en trekken diepe kloven in zijn voorhoofd. Hij word direct twintig jaar ouder en zijn handen beven. Alsof er niets gebeurd is, heft hij even later zijn hoofd weer op. ‘Hier rechts om de hoek ligt de kerk.’ Hij wijst op een zandhoop waarin aan één kant een muurtje is aangebracht met een voor een kerk nogal smalle deur. Nee, deze geheiligde plaats zou ik zelf nooit gevonden hebben. Zelfs niet bij helder weer.

 Het ruikt een beetje muf binnen, maar tegen mijn verwachting in, is het er niet overdreven vochtig.
‘Wie luidt er eigenlijk de klok als jij maar alleen bent?’ De man van alles wuift de vraag weg.
‘O, dat gaat al jaren vanzelf. Zal wel iets met de mist en de wind te maken hebben. En vandaag zijn er muzikanten bij, wie weet heeft een van hen zich onder de klok opgeknoopt, haha.
Met de mededeling dat hij zich even gaat omkleden, verdwijnt hij in een naburige ruimte. Hij wijst mij, nog net voordat hij uit beeld verdwijnt, op een deur rechts van mij, waar ik de kist kan vinden. Musici zie ik nergens. Ik hoop dat ze niet allemaal tegelijk de doodsklok aan het luiden zijn.

 Ik heb hem op een dag maar begraven en zijn werk overgenomen. Die zin weerkaatst een paar keer door mijn hoofd. De nonchalance waarmee hij hem uitsprak. Ach, ik had er toch niets aan, dus ik heb een kuil gegraven en hem erin gegooid. Hij stribbelde niet eens tegen. Zo lam als een toeter natuurlijk, dat begrijp je wel. Zat die bedoeling erachter of zit er iets in die mist dat mijn geest vertroebelt.
Ik knijp een keer hard in mijn arm, die mij onmiddellijk voor het gerecht dreigt te slepen. Zo ken ik mijn arm, ik loop dus niet te slaapwandelen. Ik open de deur van de aangewezen kamer en zie nog net hoe de laatste centimeters van de kist achter een gordijn verdwijnen. De kamer is verder kaal. Geen briefje met de naam van de overledene of iets wat mijn aanwezigheid hier een betekenis kan geven. Ik draai me om en loop de kerk in.

 Die blijkt enorm hoog te zijn. En dat geeft me een angstig voorgevoel. Ik ben namelijk door een lage deur binnen gekomen, maar ik heb nauwelijks een afstapje gezien, laat staan een wenteltrap naar beneden. Deze ruimte moet tientallen meters boven de grond steken. Een herkenningsbaken van jewelste, op dagen dat het niet mistig is.
De enige vaste bewoner van het pand is zoveel wierook aan het stoken, dat het altaar in een minstens zo ondoorzichtige laag damp verdwijnt als het bos buiten. Ik hoor zacht vioolgekras, af en toe het klagende geluid van een ontstemde gitaar en daaronder, als bourdon, de gespleten stem van de merkwaardige autodidact priester. Religie onbekend. De teksten die als zwavel uit zijn mond walmen, zijn voor mij onverstaanbaar, maar één ding weet ik zeker: het is geen Latijns.

 Ik hoef niet te gaan zitten, gelukkig. Voordat ik bij het altaar ben, trekt de uitvaartstoet in dwarsrichting aan mij voorbij. Een half verkleedde monnikachtige figuur die wat gestoorde spreuken met de wierook meeblaast, een gitarist wiens instrument op de één of andere manier draadloos versterkt wordt en vier strijkers die de kist op hun schouder dragen. Ik weet het, dat klinkt absurd en er zal ongetwijfeld een soort constructie om de kist zitten die stevig op hun schouders drukt, maar op het eerste gezicht en met een blik vervormd door wierook en mist, lijkt de kist boven de schouder van de musici te zweven. De dragers rechts spelen met de strijkstok in hun rechterhand, de dragers links spelen in spiegelbeeld. We verlaten via de punt van het kruis de kerk, niet de deur waardoor we zijn binnengekomen. Hoewel de mist nog steeds zwaar en verstikkend dik is, zie ik buiten iets beter dan in de kerk. Moet je die gek voorop zien in zijn groen uitgeslagen gewaad vol gaten. Hij draagt – Godbetert – een zilveren kruis ondersteboven voor zich uit. De musici spelen een vreemd soort requiem. Om de beurt zakt één van hen door zijn knieën, daarbij een neerwaartse glissando op de viool makend. Of hij dat geluid maakt omdat hij door zijn benen zakt of dat hij door zijn benen zakt omdat hij dat vallende geluid maakt, kan ik niet zien. Klagelijk jankt de gitaar tussen de verglijdende akkoorden door. Ik heb geen idee hoe dat instrument hier buiten versterkt wordt. Ik zie in ieder geval geen verlengsnoer of klank opwaarderende elektronica. Het ziet er hier eerder uit alsof het terrein honderd jaar geleden verlaten is en er sindsdien geen mens meer naar omgekeken heeft.

 Ik loop bijna tegen de kist op als de stoet plotseling halt houdt. Ik doe een paar stappen opzij en loop een stukje naar voren. Mijn vriend staat op een verhoging achter het graf en bromt alleen nog maar. Heel knap tweetonig, maar het interval is beslist geen kwint, laat staan een zuivere. De gitarist geeft een solo aan de zijkant van het graf. Zijn lichaam hangt gevaarlijk ver over de rand. Ik zie de aarde onder zijn voeten verbrokkelen en wil hem wegtrekken. Precies op dat moment herken ik hem en weigert mijn rechterarm mijn bevelen uit te voeren.
‘Bryce…’
Hij stort de kuil in. Even later hoor ik aan een gebroken akkoord dat hij de bodem bereikt heeft. Ik kijk vragend naar de hogepriester. Die knikt slechts.

 Wat moet ik doen? Me afkeren van deze waanzin en vertrekken of Bryce uit het graf plukken. Het gevolg van de twijfel is dat ik stokstijf blijf staan. De mist in mijn eigen brein houdt me gevangen. Ik ben willoos. Zielloos. Leeg.
De muziek van de violisten dringt nu pas echt tot me door. De snaren snijden door mijn ziel en elk glissando probeert mijn hart de diepte in te sleuren. Dat vallen… Dat vallen is het vallen van een vriend. Maar wie en waarom? Ik weet het niet. Ik zie de contouren van zijn gezicht in de muren van de kerk, in het struikgewas achter het graf en in de mist. Dat is alles, geen puntje van herkenning. Het verbaast me niet eens dat de dragers zich weer in beweging zetten. Het duurt niet lang of de eerste twee muzikanten verdwijnen net als Bryce onder de rand van het graf. Aan het eind van hun glissando sterft de vioolklank weg.

 De kist hangt nu met een kant op het gras voor het graf. De dragers halen het achterste deel van hun schouders en zetten de kist voorzichtig neer. Dan zetten ze hun instrumenten opnieuw aan hun schouders en spelen tot hun dood de laatste maten van de Chorale. Het Requiem is ten einde. Ik loop naar de kist en til hem aan één handvat op. Zo licht als een veertje; de kist is leeg. Op deze begraafplaats rusten geen doden, hier wordt iets veel groters ter ziele gedragen. De mist breekt even open en ik zie lange rijen graven, zo ver ik kan kijken. Ik loop naar de rand van het graf en staar in de diepte. De zaal in het Muziekgebouw is volledig uitverkocht. Het is er warm binnen, heel warm. Ik kijk nog één keer op naar de goede vriend die ik in 2006 verloor. Hij glimlacht. Ik lach ook. De mist trekt zich terug tussen de bomen van het bos. De zon kan elk moment de loodzware lucht doorboren met haar licht. Rest alleen het slotakkoord. Ik spring over de rand en val precies op de goede snaren van de gitaar. Ik ga op in de trillingen van het geluid en verbuig de reine kwint tot het gevraagde interval.

 In memoriam

Bryce Dessner

Chorale

Uit Quintets 

*_*_*
|    |
/ Muziekgebouw Frits Philips Eindhoven \
| Zaterdag 7 april 2012 |

Amsterdam 2012. Eerste dag.

De Heenreis

Vrijdag 2 maart 2012. Eindelijk is het zover; een weekje cultuur snuiven in Amsterdam. Erg links natuurlijk, maar ik ben er wel aan toe. De voorbije week was namelijk uitgesproken rechts. Hoog tijd voor wat compensatie. Het inpakken van mijn koffer verloopt niet helemaal als gepland. Hoewel ik een aantal essentiële zaken als een kam, gel, sokken en oplaadkabel voor de camcorder vergeet, gaat mijn koffer nauwelijks dicht. Ik gebruik een beproefde methode, waardoor de rechter rits sluit. En dicht blijft. Zodra ik echter met de linker sluiting de bocht door scheur, opent de rits daarachter zich onmiddellijk, zodat de hele inhoud van mijn koffer zichtbaar wordt. Ik vloek inwendig. De rits is de enige sluiting van de peperdure Samsonite – broertje of zusje toch minstens – dus ik heb geen andere keus dan de uhm… ritser – hoe heet dat ding eigenlijk? – over de van elkaar staande ritshelften te wringen om zo naar het beginpunt terug te keren. Ik gooi nog wat spullen, die ik ongetwijfeld nodig ga hebben, uit mijn koffer en probeer het, zonder er bovenop te gaan zitten ditmaal, nog een keer. Wonder boven wonder blijft mijn koffer, met het grootste gedeelte van mijn bagage aan de goede kant van de ritssluiting, dicht. Net te laat voor de eerstvolgende bus. Geeft niet, ik moet toch nog een kleinigheidje in orde maken.

 Het uitprinten van de reserveringsbevestiging is een koud kunstje. Ik start de printer en de computer op, haal de bewuste email op uit mijn archief in de iWolken en druk op print. Nee wacht, ik druk op afdruk, mijn computer spreekt sinds kort Nederlands. Weliswaar in googlevertaling, maar meestal best te begrijpen.
Geen verbinding met de printer, bromt mijn laptop. Controleer of alle kabels verbonden zijn en of de printer is aangesloten op het lichtnet. De printer blijkt alle kabeltjes te bevatten, maar geen enkel stekkertje prikt ergens in de computer. Het probleem is dus snel opgelost.
Het papier is op, piepen beide zeer geavanceerde machines in koor. Ja, ook nu hebben ze gelijk. Ik heb gelukkig nog stapels in huis, dus volgt alras poging nummer drie.
Auw, auw, er zit een stuk papier vast tussen mijn ribben, auwauw, help me dan, huilt de printer.
Help haar dan, doe iets, ze heeft pijn, bijt de computer me toe.
Maar wat moet ik dan doen? Er zit helemaal geen papier vast. Ze trekt het zelf steeds scheef maar het loopt wel door. Er blijft niets steken.
Als die twee uitgehuild zijn, doe ik nog een laatste poging. Opnieuw licht het lampje papierstoring op en krijg ik de verwijten printermartelaar en inktjetsaboteur over me heen. Na drie of vier echt allerlaatste pogingen, krijg ik eindelijk mijn reserveringsnummer op papier. Een beetje verkreukt, maar leesbaar genoeg. De printer speelt plotseling stommetje, de computer zet zichzelf in de bidstand. Steve Jobs, die in de hemel zijt, uw naam worde geheiligd, uw rijk kome…

Uitzicht vanaf mijn kamer, de eerste ochtend.

 Een gebed zonder einde. Mijn bus heb ik ondertussen opnieuw gemist. Dan maar die van een half uur later. Het is vakantie en ik heb geen haast. Tegen vier uur – geplande vertrektijd: dertien uur dertig – heb ik een bord erwtensoep gegeten en ga ik nog een poging wagen het huis te verlaten. Ik doe een laatste check.
Reserveringsbevestiging?
Reserveringsbevestiging, op papier. Check!
Tandenborstel?
Tandenborstel, plastic, zacht. Check!
Schone sokken?
Schone sokken. Met gaten, dus niet genoeg matchende paren. Check!
Creditcard?
Creditcard. Die ligt op het dekbed bij mijn portemonnee, zodat ik hem niet vergeet.
Het dekbed?
Jazeker.
Weet je het heel zeker?
Heel zeker.
Je hebt je bed net afgehaald en de lakens in de wasmachine gestopt!
Checkcheckcheckvercheckdomme! Heb ik hem niet achteloos aan de kant geschoven, of op een plank gelegd?
Niets van dat alles, je hebt hem, zonder erbij na te denken, ergens in je bagage verwerkt.

Uitzicht vanaf mijn kamer, de eerste middag.

 Tegen half zes verlaat ik eindelijk het huis. Aanvankelijk niet voor lang. De kat zit eerder voor de lift dan ik en weigert zonder mij het huis weer binnen te tippelen. Ach gut ja, aandoenlijk. Zielig gewoon. In de steek gelaten, vindt ze zelf. Maar ze heeft alle kans gehad in mijn koffer te kruipen en die kans heeft ze niet benut. Uit wanhoop rammel ik met een blik Gourmet Gold. Ze kijkt me woedend aan, maar kan geen weerstand bieden aan dit lekkers. Zodra ze over de drempel is, doe ik de deur dicht. Ik moet nu wel even doorstappen. Als ik de halte bereik, zie ik de bus in de verte naderen. Precies op tijd. Maar heb ik hem gehaald?

De gemeente Eindhoven, slimste regio ter wereld, heeft in al haar wijsheid besloten, de straten in de wijk te versmallen om het autoverkeer te remmen. Daarbij zijn vluchtheuvels en voorsorteervakken verdwenen. Splitsingen zijn driesprongen geworden zodat het verkeer altijd één baan voorrang moet verlenen, terwijl het tegelijk voorrang moet krijgen van de andere richting. Met andere woorden: op deze punten geldt het recht van de sterkste. Fietsers en voetgangers worden daarom door de gemeente dringend geadviseerd in de spits niet de weg op te gaan. Levensgevaarlijk. Er is helaas geen geld om de oude situatie in ere te herstellen.
Terwijl ik de bus steeds dichterbij zie komen, ben ik dus afhankelijk van de liefdadigheid van ten minste twee automobilisten, of eigenlijk drie. Van links, van rechts en van achter, want als er links een aardige dame me door zou wuiven, slaat meneer achter mij beslist rechtsaf. Zonder mij mijn wettelijke voorrang te verlenen, waar de bestuurder van rechts al helemaal geen boodschap aan heeft. De buschauffeur ziet mij gelukkig en remt af om bij de halte te stoppen. Ik zwaai en hij zwaait vriendelijk terug. Automobilisten houden elk gat echter angstvallig gesloten. Als ik opkijk, zie ik wel de bus in de verte de bocht nemen, maar nog steeds geen mogelijkheid om levend de overkant te bereiken.

 Uiteindelijk brengt de NS redding. Dat mag ook wel een keer gezegd worden. De belletjes beginnen te rinkelen en even later sluiten de bomen van de overweg. Een paar minuten  geen verkeer van rechts, dus ook geen bus. Dat betekent nog niet dat ik direct over kan steken. Ik moet eerst lijdzaam toezien hoe automobilisten van links hun vehikels bumper aan bumper opstellen, zodat ik er met mijn, nogal brede, koffer op wieltjes onmogelijk tussendoor kan. Dan maar liever de lucht in, zegt Van Speijk. Ik slinger de koffer boven mijn hoofd, voel spiertjes en pezen knappen, en wurm me tussen de bumpers van twee sportieve auto’s door. Sportief wil zeggen dat beide bestuurders tachtig durven waar dertig is toegestaan. Net op tijd bereik ik het bushokje. De spoorbomen gaan omhoog en lang voordat de lichtjes gedoofd zijn, er kan immers nog een trein komen, piepen de eerste banden al rokend over de rails. De tot stilstand komende bus wordt uitgejouwd en -getoeterd. Welke idioot stopt er nou midden op de weg? Is die chauffeur soms blind dat hij niet ziet dat iedereen naar huis wil. Wij zijn moe omdat we gewerkt hebben. GEWERKT. Zouden er meer van jullie soort moeten doen, dan hoef je ook niet meer met de bus.

Mövenpick, rechts boven, daar is mijn kamer.

 De buschauffeur trekt zich niets van het gescheld aan. Hij heeft eenzelfde rijstijl en ik moet de grootste moeite doen mijn koffer bij me te houden. Deze past niet tussen twee piepkleine benen-in-je-nek-houdenbankjes en de wielen kunnen jammer genoeg niet geblokkeerd worden. Telkens als de bus optrekt, houd ik me met mijn rechterhand aan een beugel vast, terwijl ik met mijn linker uit alle macht probeer de koffer niet meer dan een meter van mij vandaan te laten rollen. Met mijn voeten tegen een glazen paneel, word ik, zonder hulp van een paard in het gangpad, gevierendeeld. Op deze manier ga ik echter wel mijn trein halen, een geluk bij een ongeluk. Dan mogen er natuurlijk geen werkzaamheden en omleidingen op de route liggen, waar we dus prompt in terecht komen. Na tien minuten rijden hebben we hemelsbreed honderd meter afgelegd. Op het stationsplein remt de chauffeur zo hard dat mijn koffer me ontglipt en een voorsprong neemt. Als de deuren geopend waren geweest, had mijn koffer de trein naar Amsterdam nog net kunnen halen. Gelukkig heeft hij zijn chipkaart bij mij in bewaring gegeven en reizen we, wel zo gezellig, samen richting Schiphol.

 Maar we willen niet naar Schiphol, ons hotel staat in het centrum van Amsterdam. Dus moeten we overstappen in Utrecht. Omdat spoor vijf in Utrecht wegens de verbouwing van het station niet gebruikt kan worden, is de overstap van bestemming Schiphol naar bestemming Amsterdam Centraal niet langer een officiële aansluiting. Reizigers denken daar, hoe vreemd, natuurlijk heel anders over. Meestal is die overstap ook wel te maken. Maar nu stonden we in Vught al enkele minuten stil en daarna nog twee of drie keer, dus we zijn aan de late kant. Het wordt kielekiele. Omdat ik wist waar ik in moest stappen, sta ik bijna als eerste op de roltrap omhoog. Hetzelfde geldt voor de roltrap naar beneden.

‘Hij staat er nog, snel!’ hoor ik achter me roepen. Klaar voor de sprinter? Start!
Ik red het tot de achterste cabinedeur.
‘Hoera, net op tijd,’ juicht een klein meisje naar haar moeder.
Net op tijd, ja.
Net op tijd om de trein te zien vertrekken. Ik controleer of ik niet per ongeluk toch iets NS-blauws heb aangetrokken, dan scheld ik met de rest van de overstappers mee. Dat lucht, tot mijn verrassing, enorm op. Met een kleine omweg loop ik terug naar de trap om naar het perron te gaan waar ik Utrecht ben binnengekomen. De trein die ik zonder enige haast in Eindhoven had kunnen nemen, brengt me verder naar Amsterdam Centraal.

Amsterdam Centrum.

 Daar krijg ik hetzelfde staaltje samenwerking tussen de verschillende vervoersmaatschappijen te zien als in Eindhoven. Mijn tram staat al te wachten. Ik steek mijn vinger uit om de deuren te openen en op dat moment vertrek de GVB. Gelukkig betekent dat in Amsterdam niet, zoals in Einhoven wel het geval is, dat ik nu een half uur moet wachten op de volgende tram. Sterker nog, die stond al te wachten tot zijn voorganger vertrokken was om op te trekken tot de halte. Ik check in en ik check bij de eerstvolgende halte weer uit. Ja, dat stukje had ik gemakkelijk kunnen lopen, maar mijn koffer was echt doodop en wilde geen meter meer rijden.

 Het inchecken in het hotel, helaas nog niet mogelijk met de OV-chipkaart, verloopt opvallend gladjes. Ik heb mijn reserveringsbevestiging niet eens nodig.
‘U hebt een Executive-room geboekt,’ zegt de man achter de receptie met een grote, ik zou bijna zeggen een wat spottende, glimlach op zijn gezicht. ‘Dan krijgt u ook een Executive-sleutel waarmee u de Executive-longe kunt bezoeken met tussen vijf en zeven ‘s-avonds gratis Executive-hapjes en Executive-drankjes.’ Hij noemt nog wat meer Executive-voordelen die ik maar half hoor. Ik kan ze, als ik eraan toe ben, in alle rust in de Exclusieve Executive-brief nalezen.

 Ik neem de lift naar de hoogste verdieping. Mijn kamer, sorry, mijn Executive-room ligt aan het einde van de gang. Ik heb een prachtig uitzicht over het IJ, alsmede een prima landingsplek op het dak van het Muziekgebouw. Voor als de lift een keer niet werkt. Maar het allerbelangrijkste: ik heb een week lang niemand boven me! Niemand die iets over me te zeggen heeft, denkt te hebben. Ik kan eindelijk zelf de baas spelen, hoewel ik helemaal niet van commanderen houd. Ik heb eigenlijk nooit begrepen wat iemand zo aantrekkelijk vindt in het baas spelen over anderen. Reden te meer om het vandaag eens te proberen.

 Bij wijze van proef, bel ik Roomservice.
‘Brengt u mij een Cola Light in de Rocks. Zo snel mogelijk graag want ik heb een enorme dorst.’
Luisteren naar de gast kunnen ze hier in ieder geval. Ik heb nauwelijks de hoorn weer op de haak gelegd, als er op de deur wordt geklopt.
‘Roomservice,’ klinkt er een vrij jonge stem.
‘Binnen!’ Dat is om te testen of deze jongeman het dienblad zonder morsen hoog kan houden terwijl hij tegelijk de deur open moet maken. Hij blijkt er geen enkele moeite mee te hebben.
‘Als u daar even wilt tekenen.’ Nadat hij het blad met een flesje cola en een glas ijsblokjes op het tafeltje heeft gezet, overhandigt hij mij een wit bonnetje. Onder het totaalbedrag wordt mijn signatuur gevraagd als bevestiging voor mijn bestelling.

‘VIJF EURO VIJFTIG?’
De jongeman kijkt me wat ongemakkelijk aan. ‘Is er iets niet in orde, meneer?’
‘Nee, laat maar,’ wuif ik hem weg, hij heeft immers geen invloed op de prijsstelling. Dan zie ik onderaan de bon nog het woord tip staan. Of ik een tip heb? Nou, reken maar dat ik een tip heb. Ik pak een balpen met een extra dikke punt en schrijf achter tip: Maak er meteen 25 Euro van, kan jou het schelen.
Ik geef het bonnetje terug. Het gezicht van de jongen verandert op slag in een stralende wittetandenlach.
‘Dank u wel meneer, dank u wel.’ Met drie welgemeende hoofdbuigingen maakt hij zich uit de voeten. Ik begrijp hem wel. Nu hij bewijs heeft dat de hotelgasten de Roomservice veel te duur vinden, kan hij misschien zijn baas ervan overtuigen de prijzen te verlagen. Dan schaamt hij zich ook niet zo tegenover zijn klanten. Ik voel een traantje opwellen. Eén dag in Amsterdam en nu al iemand gelukkig gemaakt.

Hotel in de regen.

 Ik mompel nog wat over de krankzinnig hoge drankprijzen, als ik de brief begin te lezen die ik bij het inchecken heb ontvangen.
Als Executive gast ontvangt u nog een paar extra voordelen. Zo hebt u de beschikking over supersnel draadloos internet op uw kamer en zijn alle producten uit de rijk gevulde minibar gratis. Bovendien worden deze elke dag opnieuw aangevuld.
GRATIS DRANK! Ik had die smerige cola light helemaal niet hoeven te bestellen. Ik had ondertussen al gratis dronken kunnen zijn. Geen tijd meer te verliezen.

 De rode Jan Wandelaar giet ik in de Rocks en het geheel mix ik met cola. Dat fietst er wel in. Vrijwel onmiddellijk ervaar ik de ontspannende loomheid van alcohol in mijn systeem. Omdat ik bang ben dat ik teveel cola heb gebruikt in verhouding tot de whisky, drink ik die ezel van een Jack Daniëls puur. Het brandt in mijn keel. Op de middelbare school had ik een leraar die Daniëls heet. Die wist altijd alles beter dan de leerling, ik dus. Nou, vergeet het maar Daniëls. Van surrealisme had je geen kaas gegeten. Je wist nie eens wat kaas was!

 Om wraak te nemen Bacardi ik er nog een Carte Blanche tegenaan. Op de compjoeter probeer ik een collazje van foto’s van deze eerste dag te maken. Wazige foto’s, Amsterdam in de mist. Maar er verkt iets nie goe. De afbeeldinges blijven nie op hun plaats staan nie. Me hun gewissel van link naar recht, brenge ze mu in de war. Zou Vodka taardegen helpen? Absoluut. Weten zeker. Zeker weten. Die mix ik me tomatusap. Die hep ik nie nie, maar zvunup ken ook bes. Die wor doch root wan ik heb in mu vinger gesneje.
Hé Gordon, wa doe jij nou hier? Ik moe je nie in mu slaapkamur hebbe snags. Fieserik. Zintonik da maar. Zonder zintonik. Hekoknie.
Martin, ouwe geitukeuken, lang nie gesien. Hoest me Rémy?

 Sjomme kompjoe tur. Bleife die lers, lers, lettrs ok niemur stan. Ksouseggu Vee-esopee en to morg gu. Of to… wa darnakum. Bars leeg. Roensurf?

Shield of Harmony; een middeleeuws toekomstverhaal

Middeleeuwse muziektafel

Soms zeggen beelden meer dan woorden. Bovenstaande foto toont de muziekzaal in een middeleeuws kasteel. Een eenvoudige tafel met daarop en eronder een dulcimelos, vedel, harp en twee luiten. We bevinden ons ergens in de eerste decennia van de vijftiende eeuw. Elektriciteit moet nog worden uitgevonden, maar de ster van vanavond, Oswald von Wolkenstein – het is niet helemaal duidelijk of dit zijn echte naam of een artiestennaam is – experimenteert vast wat met microfoonopstellingen.

 De playlist die hij heeft opgesteld, zorgt hier en daar voor gemompel. Zijn oeuvre van Sex & Drugs & Rock ‘n’ Roll heeft hem al twee keer eerder in de gevangenis doen belanden. De rechters gingen niet mee in zijn pleidooi dat hij, Oswald von Wolkenstein, de geboorte van Satire verpersoonlijkte. Gelukkig ziet hij in Andreas Scholl een uitstekende plaatsvervanger, al laat Scholl hem geregeld schrikken door plotseling van altus naar bariton te zakken, alsof hij zojuist een baard in zijn keel gekregen heeft. De baard van verteller Reinout Bussemaker waarschijnlijk, die nogal slordig is en zijn spullen overal laat rondslingeren.

 Vanavond gaat het echter allemaal goed. Een staande ovatie en zelfs tekstschrijver en aanwijzend edelman (Seur Régis) Jos Groenier wordt op het podium geroepen. Het wordt pas stil, als belichtingsman Uri Rapaport zijn kaarsen uitblaast. Joost Gulien staat er met een pijnlijk gezicht bij te kijken. Hij heeft het concert op beeld vastgelegd door van elke verandering op het podium een tekening te maken, een Vi d’Eo. Handig voor de musici van Shield of Harmony, om later hun sterke en minder sterke punten nog eens terug te zien. Het wachten is nu op de mogelijkheid om geluid op te nemen. Daarom staat het volgende optreden gepland in een stad die Endhoven heet. Het schijnt dat ene Filip daar het licht heeft gezien. Oswald von Wolkenstein droomt al over Disco.

Shield of Harmony met tekstschrijver/regisseur Jos Groenier

 

Stasis; the world according to musikFabrik

De nog lege wereld, oorverdovend stil

Welke klank maak je als eerste in een lege ruimte? Een interessante, filosofische, existentiële vraag die componiste Rebecca Saunders (UK 1967) aan iedere musicus van musikFabrik afzonderlijk stelde als bron van inspiratie voor haar werk Stasis. Je kunt bij het woord ruimte natuurlijk aan diverse lege ruimtes denken, van garagebox tot loods, van douchehokje tot concertgebouw. Vanwege persoonlijke fascinaties denk ik direct aan het heelal, kort na de oerknal. Ik zie mezelf als toeschouwer, onaantastbaar, tussen exploderende sterrenstelsels, botsende planeten, giftige gaswolken en een overweldigend kleurenpalet van sterrennevels zweven.

 In een oorverdovende stilte, want geluid plant zich in het luchtledige niet voort. ***Dringend muzikanten voor de korte afstand gezocht!***

 Welke klank maak je dan het eerst? Helemaal geen gekke vraag. Er zijn meerdere scheppingsverhalen bekend waarin muziek een hoofdrol speelt. De mooiste ontstaanslegende vind ik nog altijd Ainulindalë van J.R.R. Tolkien. Schepper Ilúvatar laat daarin zijn Ainur door hem gecomponeerde muziek uitvoeren. Een bouwwerk dat steeds complexer wordt. Als één van zijn engelen vervolgens dissonanten aan de muziek toevoegt, ontstaan tegenstellingen, polarisaties. Ilúvatar laat zien wat zijn Ainur gecreëerd hebben. Een wereld vol strijd, de eeuwige strijd tussen goed en kwaad. Een wereld die vele tijdperken later bekend zal staan als Midden-Aarde en van de houterige hobbit Elijah Wood een held zal maken.

 Terug naar de muzikale kosmos en de keuze van klank. Ik zou zelf beginnen met een lang aanhoudend, donker geluid. In een lage toon ligt immers het hele muzikale stelsel van toonladders en klankverhoudingen besloten. Van daaruit kun je een wereld van ongebreidelde fantasie creëren. Fluitiste Helen Bledsoe denkt er waarschijnlijk hetzelfde over. Ze begint laag, maar doet vervolgens geen poging een harmonische klankwereld tevoorschijn te fluiten. In plaats daarvan lijkt ze een soort vervloeking over het publiek uit te spreken. Ze praat of fluistert in haar dwarsfluit, die soms instemmend mee bromt, maar haar ook regelmatig tegenspreekt. De fluitiste reageert daarop met een woedeaanval en door het geluid dat de twee antagonisten daarbij maken, vraag ik me af welke afschrikwekkende creaturen ik na afloop van de voorstelling in donker Amsterdam tegen het lijf zal lopen. Ik besluit alvast het traject van het Muziekgebouw naar het Centraal Station, één hele halte, per tram af te gaan leggen.

De eerste helft van musikFabrik

 Net als het echte heelal, staat dat van Rebecca Saunders niet stil. Als sterren en planeten draaien de musici alleen of in kleine groepjes om het publiek heen. Een enkele botsing is daarbij niet te voorkomen. Dat geeft bijzondere klankverhoudingen binnen het ensemble. Een dwarsfluit in je linkeroor overstemt een drummer op het podium, terwijl de trompettist op het podium zowel het publiek als de overige musici van hun stoel – of gereserveerde staanplaats – blaast. Jammer dat de solo-trompet hier enkel is ingezet om een kunstje hoog en hard te laten horen. Ik weet hoe moeilijk het is om dat zuiver te doen, maar op mij komt het te schreeuwerig over. De PVV-stemmer die luidruchtig verkondigt dat alles wat hij niet begrijpt, maar kapot moet worden gemaakt. Die hoef ik in de concertzaal niet tegen te komen. Gelukkig beperkt de piccolo zich tot enkele uithalen naar boven en blijft het gillen achterwege.

 Stasis, het werk voor zestien solisten, uitgevoerd door het achttienkoppige musikFabrik kabbelt zo vijftig minuten voort. Jammer dat er zich geen ruimte onder de zaal bevindt, anders had er ook een onderwereld geschapen kunnen worden. De fagot die als Balrog de trompet van het podium jaagt, had ik bijvoorbeeld een mooie toevoeging gevonden. Of de trombone die een kurk in de piccolo stopt. Het had de strijd tussen goed en kwaad, hoog en laag, een extra impuls gegeven. Nu is vijftig minuten net iets te lang. Er zit meer dynamiek in de spelers dan in het werk. Dat is jammer, omdat de opzet zo goed is. Elke luisteraar in de zaal is namelijk even het middelpunt van zijn eigen universum en het lijkt zelfs alsof je invloed kunt uitoefenen op de sterren en planeten die, soms zo dichtbij dat je ze aan kunt raken, soms onbereikbaar hoog, om je heen draaien.

 Volgens het programmaboekje is ook de dood, in de vorm van stilte, nadrukkelijk in het werk aanwezig. Dat ben ik toch niet helemaal met tekstschrijver Paul Janssen eens. Er sterft niets in de door Saunders en musikFabrik gecreëerde wereld. Niet in de zin dat er iets verloren gaat. Alle materie wordt direct opnieuw gebruikt in een eeuwig doorgaande beweging van wedergeboorte. Er is geen overgang tussen leven en dood, klank en stilte. Stilte is ook klank en daarmee is dood tegelijk leven. Althans in mijn wereld. En niemand heeft me verboden de vraag Welke klank maak je als eerste in een lege ruimte eerst zelf te beantwoorden alvorens naar de muziek te luisteren. Dat is minimaal één muzikant met me eens. Zo niet, dan vertel ik iedereen bij Calefax dat hij is vreemdgegaan.

De tweede helft