Pistoolschoten in de nacht

Als handen konden spreken…

 

Om half één, vroeg op de zaterdagmorgen, stap ik in Eindhoven op de Nachtnet-trein naar Rotterdam. Die middag, vrijdagmiddag dus, is er door vakbond VVMC actie gevoerd tegen het toenemende geweld waaraan het geüniformeerd personeel op Rotterdam Centraal Station blootstaat. As ik de foto’s bekijk op de Facebook-pagina van het VVMC, zijn er weinig concrete toezeggingen gedaan.

Eindhoven is echter extra beveiligd. Door het leger nog wel. Nog voordat ik bij mijn cabine ben word ik besalueerd door een soldaat. Rode baret, ik ben vergeten wat dat betekent. Alsof hij zijn gelijk moet bewijzen laat hij mij de reisplanner op zijn iPhone zien, waarbij hij met zijn rechter wijsvinger herhaald op het dikgedrukte woord Delft tikt. Dan wijst hij naar het Info-bord boven het perron dat Rotterdam aangeeft.

   ‘Volgens de reisplanner gaat deze trein naar Delft maar daar staat Rotterdam terwijl hij volgens jullie eigen app toch echt naar Delft rijdt want daar moet die trein volgens de app naartoe gaan maar in dat bord daar staat Rotterdam terwijl hier op mijn telefoon toch echt Delft staat.’ Hij stopt pas met praten als hij geen lucht meer in zijn longen heeft om nog een woord te zeggen.

   ‘Deze rijdt ook verder naar Delft,’ besluit ik voordat ik heb bekeken welke werkzaamheden deze nacht eigenlijk plaatsvinden. ‘Deze trein maakt zelfs een heel rondje. Vanuit Rotterdam gaat hij via Den Haag, Leiden, Schiphol en Utrecht weer terug naar Eindhoven. In Breda of Dordrecht zal Delft wel in de borden verschijnen. We stoppen er in ieder geval.’
Gemakkelijk gezegd, want ik stap in Rotterdam af om pas een uur later richting Hollands Spoor te gaan.

   Zoals ik al vaker gezegd heb en voorlopig nog kan blijven zeggen, is het Nachtnet voor de machinist een magische cirkel, een soort heksenkring zonder paddenstoelen. Daar mag je me ’s nachts voor wakker maken, al hoop ik niet dat het ooit nodig is in een rijdende trein. Maar ik rijd deze nacht geen compleet rondje. Wegens werkzaamheden tussen Hollands Spoor en Schiphol, keer ik halverwege en ga ik terug naar Eindhoven. Een half rondje Nachtnet en bovendien het eerste deel met de wijzers van de klok mee. Relatief gezien reis ik dus eerst vooruit in de tijd, die ik later weer oprek tot ik punctueel in Eindhoven terugkeer. Dat is de Goden verzoeken, met of zonder heksenkring.

   Op Den Haag HS is het dan ook meteen raak. De spoorwegpolitie is door één van de conducteurs gebeld en op het perron worden twee jongens stevig door de KLPD aan de tand gevoeld. Toch is het niet allemaal kommer en kwel. Twee andere jongens willen dolgraag de cabine eens van binnen zien en raken vooral opgewonden over de snelheid.
‘Wow, hey, wat zielig. Dus die trein kan 160 en toch mag jij niet harder rijden dan 130. Tjee, wat gemeen. Ook waar de baan wel 160 kan hebben? Wat wreed gemeen zeg.’
De toon waarop één van hen spreekt, doet me inderdaad een beetje aan Flower Power denken. Ach, in die tijd hadden ze het toch ook over speed?

Actie voor veiligheid

    Als de conducteur het vertrekbevel wil geven, moeten ze de cabine uit. Ik ben zelf nooit zo streng, maar met de KLPD naast de deur neem ik ook geen risico. Achter de deur hoor ik ze met de conducteur praten. Ze willen naar Leiden en zitten dus in de verkeerde trein. Dit zijn geen echte spotters, hooguit spotterspotters of spotterbespotters. Het lijken niet eens frequente treinreizigers, als ze niet eens weten in welke richting Leiden vanaf Hollands Spoor gezien ligt. Maar als ze in Delft de trein verlaten, zwaaien ze nog een keer vriendelijk achterom. Mijn dag, nacht dan, is in ieder geval weer goed. En ik ben op weg naar huis.

   Ongeveer één minuut vóór vertrek uit Rotterdam, klinken er een paar metaalachtige klappen. Omdat Rotterdam die middag toch al in de belangstelling stond, denk ik ogenblikkelijk aan pistoolschoten. Even later staat de conducteur met een enigszins angstig gelaat bij mijn cabinedeur. Voor alle zekerheid checken we opnieuw de portofoons, waarvan er één in eerste instantie niet goed lijkt te werken. Met een handgebaar van laat ook maar, ik wil hier weg verlaat hij haastig de cabine. Hij fluit, sluit de deuren en we beginnen de laatste etappe van de terugreis. Over de pistoolschoten hebben we het niet meer en ik wijd de klappen aan werkzaamheden die op en rond het station dag en nacht doorgaan.

   Pas de volgende middag lees ik via internet over een schietincident in Rotterdam. Rond vier uur ’s nachts, niet op het station maar wel in het centrum. Ik hoop dat de actie van het VVMC vrijdagmiddag iets op zal leveren, maar uit de nauwelijks verhulde gebarentaal van de Rotterdamse manager lees ik iets heel anders….

 

Er kan nog veel veranderen dit weekend. Komende nacht, van zaterdag op zondag, klokslag twee minuten na middernacht, ga ik de andere helft van het rondje rijden. Of er nog hoop is voor het Brabantse Nachtnet…?

Maria. Modern geblazen Paasverhaal over Leerse mentaliteit en Griekse Iconen. AMAI


 Er was eens, lang geleden en ver hiervandaan, een Koning die regeerde over een klein dorpje aan de rivier. Ja, de machtsverhoudingen lagen toe nog heel anders. De Koning was tevreden met een klein dorpje, meer kon hij toch niet overzien. Hij zou ook nooit een oorlog kunnen beginnen, want hij had geen leger. De mensen hadden het veel te druk voor dat soort rechtse hobby’s. Er moest gewerkt worden door iedereen; mannen, vrouwen en kinderen vanaf acht jaar.

 Dat was weleens anders geweest, toen het dorp nog volop werd bezocht door handelsreizigers uit het verre buitenland. Maar nadat zijn zoon vijftien was geworden en voor het eerst zonder zijn moeder naar buiten mocht, was er iets veranderd. Wildert had geklaagd dat hij uitgelachen werd door al die buitenlanders en hij eiste dat hij bescherming kreeg. De Koning wilde daar niets van weten, maar van zijn moeder kreeg de huilbaby alles gedaan. In de praktijk hielden Wildert en zijn handlangers steeds meer handelskaravanen tegen aan de poort en stuurden hen zonder hun handel – die werd in beslag genomen op grond van de nieuwe terrorismewet – terug naar waar ze vandaan kwamen.

 Na verloop van tijd bleven de buitenlanders – en daarmee hun goederen, luxeartikelen, smaakvolle kruiden en wetenschappelijke boeken – weg. De nieuwsgierigheid van de Koning naar de laatste snufjes uit Constantinopel, Sint Petersburg of Parijs, werd niet langer bevredigd. Aan het gedrag van Wildert moest snel paal en perk gesteld worden. De dorpelingen kregen het werk niet op tijd af nu al het buitenlandse personeel vertrokken was. Het gevolg was namelijk dat hij opeens zijn eigen toilet moest schoonmaken. Hij had geen idee hoe. Hij probeerde mensen op straat met een paar centen te verleiden zijn wc te reinigen. Geen dorpeling die erover piekerde de drollen en het water van de Koning naar de rivier te dragen. Hij vreesde dat hij zonder buitenlandse werknemers zou sterven van de stank.

 Hij verzon een list. Iedereen in het dorp kende de naam van zijn vrouw, Maria, maar niemand had ooit haar gezicht gezien. De Koning was bang dat de mannen alleen nog zouden dagdromen na het zien van zijn Maria. Vrouwen zouden hun mannen uit jaloezie niet meer bij zich laten slapen, wat heel slecht was voor de aanwas van zijn volk. Maar wat kon hij anders? Als hij de harten van zijn volk wilde winnen, kon de Koning niet langer om zijn Maria heen.
In bed vertelde hij haar over zijn plan. Hij zou een groot muziekfestival organiseren en de winnaar daarvan zou een dag en een nacht lang in haar ogen mogen staren. Hij verkneukelde zich alleen al bij de gedachte aan het Allemachtig Muziekconcours America Internationaal. Maria was iets minder enthousiast.
‘Mijn gezicht zien als hoofdprijs van een festival? Heb jij mij weleens goed bekeken? Een vrouw is meer dan haar buitenkant, ware schoonheid zit van binnen.’
De Koning beloofde haar dat hij dat grondig zou onderzoeken. Als zij gelijk had, en dat beloofde hij plechtig, ging het feest niet door. Een kwartiertje later moest hij haar teleurstellen:
‘Nee hoor liefste. Je binnenkant is aangenaam vertoeven, maar ware schoonheid zit toch echt aan de buitenkant. Je bent de mooiste van de wereld. Jij bent mijn hoofdprijs en ik ga snel de wedstrijd uitschrijven.’

 Op elke boom en elke lantaarnpaal, nee wacht, die waren er toen nog niet, op elke kerkdeur werd een aankondiging van het Allemachtig Muziekconcours America Internationaal geplakt. De Koning liet betrouwbare koeriers uitrijden naar het buitenland, in de knijpende hoop dat hij er ten minste iemand aan overhield die voor weinig geld zijn emmer wilde legen. De berg daarop kon iedere dag instorten, om over de hoeveelheid vliegen maar te zwijgen.
Wildert hoorde te laat van de plannen van zijn vader en kon het AMAI niet meer tegenhouden, zelfs niet als hij snikkend zijn hoofd op mammies schouder zou leggen.

 Het aantal aanmeldingen overtrof de verwachtingen van de – nu bijna – opgeluchte Koning. Opgewonden vertelde hij zijn vrouw dat het Allemachtig Muziekconcours America Internationaal wel twee of misschien zelfs drie dagen kon gaan duren. Maria, nog steeds diep gekwetst, draaide zich om en liet haar man, Koning of niet, niet tot haar toe. De Koning, nog steeds in opperste staat van paraatheid, dwaalde door zijn paleis om tot rust te komen. Geen van zijn dienaren had zich echter ooit verdiept in de Griekse Filosofie (kort intermezzo in verband met de Maand van de Filosofie) en explicieter durfde de Koning niet te zijn. Gelukkig stonden er in de stal nog een os en een ezel, een Griekse Tragedie zou je het kunnen noemen, bejaarde trekdieren die waren achtergebleven na een ander feest.

 De zaal puilde al uit zijn voegen toen de eerste dag van het AMAI nog niet half om was. Maria zat gesluierd naast haar man op een troon. De horeca in het dorp deed goede zaken, evenals de hotels. Nou ja, geen echte hotels natuurlijk, wat moesten ze daarmee. Maar de Koning had een aantal van zijn onderdanen zover gekregen dat ze bereid waren ‘s nachts een vreemdeling tussen zichzelf en hun vrouw in te laten slapen. Na aftrek van belasting hielden ze er een mooie cent aan over, had hij hen beloofd. Een belofte die hij letterlijk hield, tot woede van zijn dorpsgenoten die “een mooie cent” als “veel geld” hadden geïnterpreteerd.

Oudste samenstelling Rowwen Heze

 Zo gingen twee dagen voorbij en bij de meeste feestvierders begon er een beetje de klad in te komen. Ook de hoop van de geconstipeerde Koning begon af te nemen. Tot hij twee bekende klaplopers het podium zag beklimmen. Toen liet hij alle hoop in één klap varen. Jack, de waard die altijd troebel bier schonk omdat hij water uit de stinkende poel achter zijn huis gebruikte om zijn drank te brouwen, en die buitenlander uit Enckevort, Tren, met zijn versleten trekorgeltje. Ze hadden nog een paar zwervers bij zich die hij niet kende. Waarschijnlijk zonder vaste woon- of verblijfplaats. “Tuig” zou Wildert ze noemen. De Koning moest hem in dit geval gelijk geven. Dit zootje ongeregeld zou zijn beeldschone vrouw nooit kunnen verleiden met hun drankliederen. Wildert bekeek knarsetandend die rowwen hèze, onttrokken aan het zicht door vier kleerkasten.

Toen de eerste tonen echter klonken, verstomde het geroezemoes in de zaal van het paleis. Dit was toch net even anders dan die troubadours met hun dubbelzinnige liederen. Deze klanken brachten de Koning terug naar zijn jeugd, zijn ouders, zijn oude school, zijn eerste liefde. Hij kreeg zowaar tranen in zijn ogen en nam snel een hap van een zwaar overpeperde haas. (Die wel eerst geroosterd was hoor, zo slecht was de Koning in die dagen nog niet. Voor dieren.) Als snel zat hij snikkend op de troon. Uit eerbied, of slijmerij, jankte het volk op de vloer mee. Aan de vochtige sluier zag hij dat ook zijn vrouw haar tranen niet kon bedwingen. Zijn darmen maakten een jubelsprongetje in zijn buik.

Ik zit eerste rij balkon

 Hij begon zich net af te vragen of deze groep ook nog iets te vertellen had, toen iemand vanaf het podium luidkeels schreeuwde: ‘MARIA!
Elk levend wezen in het paleis, van de kat in de kelder tot de vleermuis op de vliering, droogde zijn tranen en danste mee in de opgewekte wending die de muziek had gekregen. De naam van zijn vrouw had droefenis omgezet in hoop en plezier. De Koning pakte haar bij haar schouders en nam haar mee de dansvloer op. Zijn waardigheid liet hij, met zijn mantel, achter op de troon.

Er landde net een blad vol bier op ’s Konings rug, toen de muziek stopte. Het deerde hem niet. De dader werd publiekelijk gevierendeeld en daarna, zand erover. Zonder zijn vrouw iets te vragen liep hij met haar op Jack van het troebele bier af.
‘Poels,’ zei hij met eerbied. ‘Alles vergeven en vergeten. Als winnaar van het eerste  Allemachtig Muziekconcours America Internationaal, mogen jij en de rest van je gezelschap, een dag en een nacht lang in de ogen van mijn vrouw kijken. Ik voeg er zelf, als Americaans Vorst, nog een persoonlijk aardigheidje aan toe. Poels, je hoeft het niet bij kijken te laten. Jullie mogen tot morgenmiddag doen met haar wat je ook maar wilt.’

 Om haar geen kans te geven tegen te stribbelen, trok de Koning met één flinke ruk de sluier van achter over haar hoofd. Het werd doodstil in de zaal. Bezoekers en muzikanten sloegen van afgrijzen een hand voor hun mond. Slechts die troebele poel en zijn buitenlanders bleven glimlachen en kusten Maria. Langzaam kwam het gefluister en geroezemoes op gang. De Koning keek verbaasd om zich heen. Wat was er aan de hand. Hij draaide zijn vrouw naar zich toe om te zien of er iets mis was. Toen hij haar rotte tanden zag en haar gescheurde lippen, kleine probleempjes waarvoor hij de behandeling uit het pakket had gehaald, sprak hij zachtjes: ‘MARIAAAA?’

 Onmiddellijk zette de band weer in en rolde iedereen over de dansvloer. De Koning kreeg al snel in de gaten dat hij niet met zijn vrouw, maar met haar kamermeisje danste. Maar waar hij ook zocht, aan wie hij het ook vroeg, hoe hij ook bad, smeekte en vloekte, hij heeft zijn vrouw nooit meer teruggevonden. Het gevolg daarvan was dat hij en zijn zoon langzaam naar elkaar toegroeiden. Wildert was niet meer tegen álle buitenlanders, ook al leidde zijn indeling in ‘Nuttig’ en ‘Onbruikbaar’ regelmatig tot stevige discussies. En de Koning kreeg zo langzamerhand ook een baard van al die componisten, allesdoorzieners en andere ramptoeristen die het dorp bezochten. Het liefst zou hij al die Marianen verbannen naar hun eigen America, bij voorkeur aan de andere kant van de oceaan. Hij besloot de landelijke politiek op te zoeken. De Koning, zijn zoon en een buitenlander om de bagage te dragen, trokken als Drie Wijzen uit het Oosten, naar het – toch wel een beetje beangstigende –  Westen. America was een bedevaartsoort geworden voor de hulpbehoevenden en een bron van inspiratie en geestkracht voor musici en componisten. Het barstte bijna uit zijn voegen, maar de te hulp geroepen, net in het machtscentrum gezetelde, Koning bleek erg hardLeers.

 De dorpelingen profiteerden ondertussen van de opnieuw opgebloeide handel. Ze deden eigenlijk niets meer zelf, maar verhuurden delen van hun huis of schuur voor woekerprijzen. Er was nu eenmaal slechts één dorp waar Maria was verdwenen en als je dat wilde bezoeken moest je er iets voor over hebben. Vaak wisten de dorpelingen niet eens wie ze in huis haalden. Het kwam voor dat Palestrina, Orlando di Lasso, Vivaldi en Scarlatti tegelijk in het dorp verbleven, terwijl niemand het in de gaten had. Het viel hooguit op dat een aantal bezoekers elkaar, als ze elkaar passeerden, niet wilden zien en hooghartig hun hoofd de andere kant uitdraaiden, de kin zo hoog mogelijk geheven.

 Pergolesi dacht eerst diep na voordat hij de eerste noot van zijn meesterwerk op papier zette en belegde een componistenvergadering.
‘Gewaardeerde collega’s,’ sprak hij tegen een grote groep musici die niet wisten waar ze moesten kijken om een ander niet te zien.
‘De ten hemel schreiende verdwijning van Maria is een grote inspiratiebron voor ons allen. Het is onze meesterproef, zou je kunnen stellen. Aan ons Maria zullen wij in de hemel beoordeeld worden. Dat clubje rondom Christiaan Hesen niet meegeteld uiteraard. Hun gang naar de hel moge vaststaan.
‘Maar kunnen wij ons voor onze Heiland vertonen met een muziekwerk dat eenvoudig Maria heet en ook nog eens vernoemd is naar een oerlelijk vrouwspersoon uit Limburg? America, de Heer weet niet eens waar het ligt.’ De aanwezige componisten konden er wel om lachen en knikten een moment instemmend naar elkaar om hun hoofd meteen weer van de ander af te wenden.

 ‘Ik stel dus voor om de titel van het werk enigszins aan te passen. Maria is nu toch waarlijk ons aller moeder. Zo staat ze er nog, zo is ze in rook opgegaan. Wat denken jullie van Stabat Mater als overkoepelende titel?’ Tja, daar had nog niemand werkelijk over nagedacht, dus het voorstel werd zonder mokken aangenomen. Stabat Mater klonk alvast heel wat plechtiger dan Maria.
‘Om het geheel wat meer “body” te geven,’ Pergolesi liet even de biceps van zijn rechterarm rollen, ‘heb ik er ook een korte tekst bij gemaakt. Bekijkt u die eens op uw gemak.’

Stabat mater dolorosa
Iuxta crucem lacrimosa,
Dum pendebat filius.
Cuius animam gementem
Contristatam et dolentem
Pertransivit gladius.

 ‘Dit is slechts het begin, in totaal zijn er tien coupletten. Maar u bent vrij om dat aantal te bewerken natuurlijk. Het moet immers úw meesterwerk worden. Blindelings het mijne kopiëren, dat zal De Heer – Buma/Stemra – ontstemmen. Gebruik liever uw eigen BREIN.’
Er werd direct gestemd en geteld.
Dvořák? voor, Boccherini? voor, Rossini? voor, Verdi? voor, Breuker? tegen. Natuurlijk, jouw wereld wentelt zich nog eens in de misère! Penderecki? voor, goed zo. Pärt, Jenkins, Szymanowski? Allen voor. Je ziet het, je staat weer eens alleen Willem Breuker. Maar ik denk ook niet dat de Heer op jouw gepiep en gejengel zit te wachten. Jij zult altijd een kleine zwerver blijven.’

Calliope Tsoupaki

 Eén componist hield zich een beetje verborgen in de schaduw en werd over het hoofd gezien. Calliope Tsoupaki wilde ook tegen stemmen, maar niet de hoon van de rest over zich heen krijgen. Dapper wat Breuker deed, maar dat was niet haar stijl. Ze ging nooit rechtstreeks in de aanval, maar liet haar gedachten, als ze in bed lag,  samenvloeien met herinneringen en de magische illusie van iconen. De droom die daaruit ontstond verklankte ze naar een nieuwe compositie. Als ze het ergens niet mee eens was, dan uitte ze dat in muziek, een taal die zo hard kon zijn als een vuistslag in het gezicht, maar een achtste noot later datzelfde gelaat kon strelen. Het was haar na één nacht al duidelijk. Haar meesterwerk zou geen Stabat Mater heten, maar teruggaan naar de basis. De basis van aanbidding, de gevoelens van een vrouw die een baby koestert die gedoemd is nog tijdens haar leven te sterven, de basis van muziek, in kerktoonsoorten maar zeker ook die van haar moederland en veilige thuishaven Griekenland, overeind gehouden door zandbanken en luchtkastelen, de basis van eenvoudige middeleeuwse troubadours, niet meer dan een stem en wat tokkelende snaren, de basis van de polyfonie, polyritmiek, de basis van de componist in zichzelf, de basis van haar vrouwelijk inzicht, de basis van haar moederzijn. Bron van haar eigen moederschap. Die innerlijke strijd van moederliefde zou ze voeren in haar meester-compositie Maria.

 Op weg naar huis werd ze ingehaald door een snelle ruiter te paard. Ze dacht aan een struikrover en vreesde dat haar laatste uur geslagen had. De ruiter liet haar koets stoppen en opende de deur. Hij stapte in en ging tegenover de doodsbange componiste zitten. In een ijzig kalm tempo deed hij zijn helm af en haalde de zakdoek van zijn mond. Hij stak zijn hand uit en zei:
‘Hallo, mijn naam is Bart Schneemann en ik wil u een voorstel doen.’ Hij leek op antwoord te wachten, maar Calliope wist niet wat hij van haar wilde.
‘Als u mij een voorstel wilt doen, waarom stuurt u dan geen mail of belt u me niet gewoon. U hebt me bijna een hartaanval bezorgd.’ Schneemann keek even alsof hij water zag branden, stak zijn hand in de binnenzak van zijn stoffige jas en haalde er een mobieltje uit.

 ‘Verrek, hoe kon ik dat nu over het hoofd zien.’ Alsof hij vervroegd aan het dementeren was, draaide hij het apparaat een paar keer rond. ‘Met internet en e-mail nog wel.’ Met een blik van ongeloof bekeek hij de binnenkant van de koets.
‘Als u zo bang bent voor struikrovers, waarom reist u dan niet per trein of per vliegtuig. Het is voor een paard een heel eind van America naar Piraeus.’
Als dierenvriend schaamde Calliope zich dat ze daarvoor geen enkele uitleg had. In Boukoul nam Tsoupaki de hogesnelheidstrein naar Griekenland, Schneemann ging per vliegtuig terug naar Amsterdam. Ze hadden hun plannen uitvoerig besproken en heel globaal een datum geprikt. Tussen 2000 en 2025 moest het plaatsvinden.

*_*_*

Bart Schneemann

 Op 5 april 2012 was het dan zover. Het podium van het Muziekgebouw aan ’t IJ was er speciaal voor verplaatst. Het was een stuk de zaal ingeschoven. Mogelijk dat het Nederlands Blazers Ensemble het publiek recht in de ogen wilde kijken, maar het zal waarschijnlijk meer met het geluid te maken hebben gehad. Een nadrukkelijker echo die de indruk moet wekken dat je je in een Grieks-orthodoxe kerk bevindt met hoge muren en mat blinkend, gouden iconen, die je zowel in je ogen als in je ziel kijken. Tsoupaki was de overval van Bart Schneemann duidelijk nog niet vergeten. Op een ludieke manier nam ze wraak door de hoboïst een verdieping lager, vlak voor twee trombones en een hoorn te parkeren. Het was extra hard werken voor Schneemann maar hij sloeg zich er dapper en zonder klagen doorheen. Na afloop was alles tussen hem en de bejubelde componiste dan ook weer koek en ei, wat goed uitkwam, zo vlak voor Pasen. Hij had zelfs palmtakken met handgeschreven kaartjes voor haar meegenomen. Zeker wéér niet gedacht aan zijn mobiel met mailmogelijkheden. Of hij nadert de leeftijd waarop mensen die nieuwerwetse gebruiksaanwijzingen niet meer begrijpen, over ingewikkelde handelingen met piepkleine toetsjes die een kind van zes intuïtief uitvoert. Hoe dan ook, we mogen blij zijn dat hij voor de hobo heeft gekozen.

 Wel jammer dat de geprojecteerde beelden op het doek achter het podium nauwelijks zichtbaar waren. Niet dat er per se beelden bij de uitvoering getoond moesten worden om het interessant te houden, maar als je alleen wat vlekkerige godsdienstige motiefjes kunt projecteren, laat ze dan liever weg. Er waren een aantal – voornamelijk jongere – mensen in de zaal, die een dynamischer optreden van het NBE hadden verwacht. Altijd vernieuwend, sprankelend, beweeglijk en met een zekere diepgang in een onverwachte richting. Dat we een Byzantijnse Rite te zien en te horen kregen was op zijn minst onverwacht en zeker met behoorlijk wat diepgang. Het enige waarin ik de teleurgestelde toeschouwers gelijk moet geven, is dat de flyer iets anders suggereerde dan een religieus mystieke, naar binnen gekeerde avond.

 Calliope Tsoupaki laat zich diep in haar ziel kijken. Enerzijds door zich gewillig over te geven aan orthodoxe rituelen, die haar als kind toch geïmponeerd moeten hebben en die haar zienswijze als volwassene een bepaalde richting hebben gegeven. Anderzijds door zich als volwassene steeds in contact te stellen met dat kind in haar en een pad te kiezen dat voor beide begaanbaar is. Dat pad moet voldoende uitdagingen bevatten die om een zekere zelfreflectie vragen. Behalve de onzekerheid, de angst en de tranen van de Moeder, die Tsoupaki hier aan de blazers en zangers heeft toevertrouwd, houdt de componiste ook rekening met de belevingswereld van het Kind. Chitarrone, viola da gamba en santur laten het spelen, verbaasd naar de indrukwekkende muziek luisteren, laten het Kind meedrijven op de stroom van oude rituelen en verhalen, maar ook protesteren als het dreigt te verdrinken in die overdaad van moeilijk te rationaliseren mystiek.

 Uiteindelijk lijkt het alsof Tsoupaki probeert het Kind gerust te stellen, Hem te verzoenen met zijn Moeder. Er één geheel van te maken. Het werk kan pas eindigen als de Zoon zich met zijn Moeder heeft herenigd. Niet door terug te gaan naar de oorsprong, maar door de wegen die zij hebben afgelegd tijdens hun aardse bestaan in elkaar te laten vloeien, samensmelten tot een beter geheel. Of in ieder geval een wijzer geheel, een Moeder en Zoon die samen meer zijn, véél meer zijn dan de som van de losse onderdelen. Terwijl het bloed en vocht uit de wond in Zijn borst stromen, valt het doek.

 Het publiek reageert aanvankelijk nog bijna religieus. Toeschouwers – waaronder ikzelf – zitten gevangen in een klankwereld die dogma’s verwerpt en zich toch overgeeft aan orthodox-Griekse Byzantijnse rituelen. De musici op het podium aarzelen even, is hier iemand? De zaal was toch uitverkocht? Afgaan of niet afgaan, dat is nu de vraag. Maar net als de avond lijkt te doven als een nachtkaars, staat iemand op de achterste rij op, zet zijn handen aan zijn mond en roept zo hard mogelijk: ‘MARIAAAA’!

Wat zijn ze veranderd hè? In die paar eeuwen dat dit verhaal speelt.