Nachtvlinder 2. Eén jaar na zijn dood.

Dreigende wolken in een vriendelijk blauwe lucht

Als ik de meest indrukwekkende gebeurtenis die ik heb meegemaakt op het spoor moet kiezen, dan is dat zonder enige twijfel mijn ontmoeting met de Nachtvlinder. Vijf september 2011, een datum die ik nooit zal vergeten. Vijf september 2012, een woensdag die ik met een lichte rilling begroet. Dat ik hem in Hoofddorp tegen zou komen, stond wel vast. De voorafgaande week had ik zijn familie en vele vrienden al begroet. Vele ex-vrienden vooral, want menigeen was leeggezogen, ingekapseld, opgehangen of gewoon tussen het brood van een nietsvermoedende conducteur of machinist beland. (Zie hier.)

Nachtvlinder

In tegenstelling tot de terugreis vorig jaar, bleef onweer en slagregen op de heenreis uit. Het waaide hard en soms verschenen er donkere wolken, maar het blauw overheerste. In Utrecht leek het heel even te gaan regenen, maar pas in Amsterdam begon de lucht iets onnatuurlijks te krijgen. Wolken die als dieren een verhaal probeerden te vertellen, vlagen wanhoop, woedende luchtlagen en dan weer wat berustende kabbelwolkjes.

Aangekomen op Hoofddorp Opstel, liep ik direct naar het insectenlaboratorium, maar vlak voordat ik de deur opende bedacht ik me en liep naar het hoofdverblijf.
‘Eerst maar even naar de wc, voordat ik straks weer te laat ben.’ Ik schrok een moment toen ik de deur opende, maar ik herkende hem direct. Hij zat in het kozijn van het geopende raam en tikte ritmisch met zijn voet.

  ‘Je probeert me te ontlopen?’ Hij had een opvallend hoge stem voor een… dier waarvan ik niet zou weten wat voor stem die zou hebben.
‘Natuurlijk niet,’ zei ik enigszins beschaamd. Maar in dat hok hangt waarschijnlijk weer geen handdoek of wc-papier.’
‘Die smerige keet vol ongedierte?’
‘Ja,’ floepte ik eruit. Hij begon hard te lachen toen hij mijn ontreddering zag.
‘Geeft niet, was voor mij ook even wennen. Maar hoe vind je me?’ Hij opende zijn vleugels. Een straaltje zonlicht op zijn bruine vacht, brak in duizenden flonkeringen uiteen.
‘Ik kan bijna niet geloven wat ik zie. Je ziet er prachtig uit.’
‘Niet als een smerige, jassen vretende mot?’
‘Als een smerige, jassen vretende Nachtvlinder, corrigeerde ik hem.’ Hij glimlachte.
‘Ik ben niet meer zo streng in de leer,’ zei hij zacht.

  ‘Hoe is het met je wraak?’ Ik keek naar de schitterende bontmantel waar wat houterige poten uitstaken.
‘Opgegeven.’ Hij zei het een beetje teleurgesteld. ‘Ik heb er niets aan, en wie gelooft nou dat regen en onweer door mij veroorzaakt worden. Jullie willen de weermannen ervoor veroordelen, stelletje Neanderthalers. Jullie hebben trouwens deze zomer zo’n puinhoop van het spoor gemaakt, dat mijn wraak niet eens meer op zou vallen. Nee, ik wil een paar mensen helpen.’

 

Hij draaide zich nog wat meer naar mij toe en liep naar de rand van de vensterbank.
Weet je nog wat jij mij vorig jaar beloofd hebt?’
‘Een fiets. Goed merk, geen tweedehands.’ Hij keek verrast. ‘Dacht je dat ik dat vergeten zou zijn?’
‘Ik was er een heel klein beetje bang voor. Maar een heel klein beetje. En ik ben heel blij dat je dat nog weet.’
‘Je gaat me toch zeker niet om een fiets vragen?’
‘Geldt het aanbod niet meer dan?’
‘Ja natuurlijk wel, maar wat moet je ermee.’

‘Het gaat niet om een fiets. Ken je die jongen nog, die een brief aan Rutte heeft geschreven? Die in de krant stond?’
‘Ja, iets met Kalle…’
‘Die heeft de eerste stap gezet. Ik wil dat jij zorgt dat hij ook de tweede zet, en de derde.’
‘Moet ik hem zien te bereiken?’
‘Dat komt vanzelf wel, als je maar denkt aan die fiets die je voor iemand zou kopen, al sterft hij voordat hij de kans krijgt erop te fietsen.’
‘Ik geloof niet dat ik je helemaal begrijp.’
‘Hindert niet, ik laat het je op de terugweg wel zien. Maak er een paar foto’s van, dan komt het wel bij hem terecht. Hij weet wat het is.’
‘Daar heb ik niets mee te maken…’
‘Nee.’ Auw, dat deed zeer.
‘Jij krijgt een andere opdracht.’
‘Jawel mijnheer de keizer, dank u wel.’ Hij genoot zichtbaar van mijn buiging.

 

  ‘Opschieten, anders ben je weer te laat bij je trein.’ Ik draaide me om in de richting van de deur. De Nachtvlinder bleef zitten.
‘Ga je niet mee?’
‘Zie je mij al door het gebouw huppelen? Ik zie je beneden nog even.’ Hij keek me na toen ik de deur opende, maar hij vloog niet weg zolang ik hem kon zien.

  Zo hard ik kon stormde ik de trappen af, bijna dóór de glazen deur naar buiten. Natuurlijk, niets meer te zien. Ik dacht aan die ingezonden brief. Een jongen met een ernstige spierziekte had hem geschreven. ALS Type… weet ik niet. Dodelijk in ieder geval. Een brief die me woedend maakte, maar tegelijk kon ik er ook een beetje om lachen. Ik herkende de stijl. De stijl die niemand waardeert en die me geregeld in de problemen heeft gebracht, maar die zo heerlijk schrijft. Deze jongen was een schaker, maar dit was geen gewoon potje. Deze brief was Battle-chess.

 

 

 

  Op de terugweg naar Eindhoven, toonde mijn Nachtvlinder nog verschillende kunstjes die ik niet begreep. Dat de banken van Amsterdam Zuid het moesten ontgelden, kon ik nog wel begrijpen. Maar ook goud kreeg ik te zien, getallen, vleugels en watervallen die uit de wolken stroomden maar net voordat ze de grond raakten weer oplosten.
‘Ik begrijp het niet,’ riep ik voor me uit. ‘Ben je met me aan het spelen of zo?’

Op dat moment trok er een golf ijskoude lucht door de cabine.
‘Dank je, duidelijk. Je bedoelt Coldplay.’

Coldplay

 

  Even werd het wel heel donker, maar al snel werden licht en duisternis gescheiden. Ik vroeg niets meer, al wist ik niet wat hij met Coldplay bedoelde. Ik zou thuis de titels van verschillende nummers eens naast elkaar leggen. Dan kwam ik er misschien wel achter.
Ik schrok van twee piepjes op mijn Railpocket. Nee, net nu ik op weg ben naar huis.
‘Vorig jaar liet je me zo aardig gaan, waarom dit keer niet?’ Maar terwijl ik de tekst bij de verstoring las, voelde ik me inwendig zweven. Hij was een heel stuk subtieler geworden. De weg naar Amsterdam had hij geblokkeerd, het spoor over de Utrechtboog lag nu volledig open voor mij en mijn reizigers. Toch voelde ik me niet vrij. Ik voelde een schaduw boven me die me in de gaten hield. Als die vlieg boven de tafel. Hij stierf dit keer niet op mijn trein, hij was de sterkste en hield hem in bedwang. Dit potje battle chess had hij gewonnen.

‘Maar volgende keer speel ik met wit, lelijke mot!’

Een astronout?

Lijkt wel een ontkoppeing van een ruimteschip…

Amen…

Wordt vervolgd…