Het spek en de Woerd (lijntje des doods)

Overpad in Obdam

Overdag kan de natuur er prachtig zijn. Sloten, velden, molens en weidevogels. ’s Avonds kan het erg angstaanjagend zijn. Agressie en vernielingen. Vanmorgen zag ik de rugleuning van een bank tegen een portaal staan. Maar het is ook een lijntje des doods. Bewust door zelfdoding, of onbewust door stoer gedrag bij de gevaarlijkste overweg van Nederland. Eigenlijk niet eens een overweg, maar een overpad. Mensen worden er geacht zelf op te letten. De machinist van een trein kan als waarschuwing hooguit een keer op de tyfoon gaan staan. De meeste reizigers schrikken daar genoeg van om een minuut doodstil te blijven staan, maar er zijn er ook die hun oordopjes op orkaankracht mp3 hebben staan en de trein pas in de gaten krijgen als ze op hun rug tussen de rails liggen en in het duister de eerste metalen wielen langs hun lichaam zien trekken. Als ze tenminste nog ooit iets in de gaten hebben.

Dode Woerd

 Vandaag maakte ik twee slachtoffers tegelijk. Niet bij het overpad te Obdam, maar enkele honderden meters verderop richting Hoorn. Vermoedelijk waren ze bij een overweg de spoordijk opgelopen en hadden ze daar een stil plekje gezocht. Het waren twee geliefden die niet konden tegenhouden wat Moeder Natuur van hen verlangde. Plotseling stonden ze op en vlogen, alleen oog voor elkaar, in de richting van het spoor, recht voor mijn trein. Als ze gewoon doorgevlogen waren, was er waarschijnlijk niets aan de hand geweest. Maar het meisje aarzelde een moment waarop de jongen een rondje om haar heen draaide. Een dubbele tik en het was Over and Out met deze prille liefde.

 Wat zouden ze achter laten, vroeg ik me af. Zouden ze al kinderen hebben? Het leek me niet waarschijnlijk, maar als ik het mis had waren die ten dode opgeschreven. Wie bouwt er dan ook een liefdesnestje zo dicht langs de rails? Terwijl ik verder reed, viel het me pas op hoeveel dode eenden er tussen de rails en op de ballast tussen het spoor en de sloot lagen. Opvallend veel egels ook. Hoewel de kraaien en kraaiachtigen hun werk snel en efficiënt deden, reed ik over een tapijt van dode dieren. Een uiterst triest gezicht dat, samen met het miezerige weer, mijn stemming er niet beter op maakte.

Dode .., nou ja: iets doods.

 Op de terugweg van Hoorn naar Alkmaar, keek ik nog eens goed naar de plaats des onheils. De woerd lag gebroken tussen de rails, maar zijn vrouw was nergens te bekennen. Tot ik aan de andere kant van de overweg een lichtbruine eend wat moeizaam met haar rechtervleugel zag klapperen. Ter verlichting van de pijn liet ze zich langzaam het water in glijden. Daar genoot ze zichtbaar van de aandacht van twee groen/wit blinkende mannetjes op versiertoer. Trouw duurt niet lang in de kop van Noord Holland, dat had ik nu wel in de gaten. Ik kreeg nog meer medelijden met de man die zo demonstratief sierlijk dood, als een balletdanser in het Zwanenmeer, zijn laatste rustplaats in mineur besnaterde tegenover de Grote Woerd in de hemel.

Rugleuning uit een trein. Ligt nu voor paal.