Koppiger dan een Fries

Monument op de dijk bij Moddergat

Een week lang van dorpje naar terp, naar meer dan wel zee en terug naar het dorp rijden in Friesland. En dat nog vakantie noemen ook. Als Esonstad geen locatie van Landal was, zou je het gewoon niet geloven. Het Lauwersmeer is nog de moeite waard als Nationaal Park, maar een gebied met meer kerken dan inwoners, wat heb je daar als stadse jongen nou te zoeken? Zeker als je bedenkt dat de bevolking bekend staat om zijn spreekwoordelijke koppigheid.

 Nou, je hoeft er helemaal niets te zoeken, je vindt het ongevraagd, overal waar je kijkt. Ruimte, enorm veel ruimte, geluid van vogels, het ruisen van de zee en het waaien van de wind. Wind die vanwege de open ruimte vrij spel heeft. Windkracht vijf noemen ze hier windstil, leuk voor een potje badminton achter in de tuin. Of kaatsen of wat ze hier ook spelen. Bossen kennen ze in Friesland niet, maar de schijnbaar achteloos geplaatste heesters of korte rijen bomen die hier tuinen en bermen sieren zijn allemaal zo karakteristiek, dat ze nooit een bos zouden vormen, al plaatste je er honderd bij elkaar. Als er in Friesland iets koppig is, dan zijn het de bomen!

 De bevolking van oude vissersdorpen als Paesens, Moddergat, Nes, Wierum en ga zo maar door, is juist uiterst vriendelijk en gastvrij. Ongevraagd wijst men je de mooiste dorpsgezichten en vertellen oude visserszonen bijpassende anekdotes over de rampen die het gebied in voorbije eeuwen over zich heen heeft gehad. Elk dorp herdenkt ten minste één storm of watersnood met een monument op de dijk. Elke familie is hier getekend door vissers die ooit zijn uitgevaren maar nooit zijn teruggekeerd. Vaak vergingen drie of vier generaties van één familie met dezelfde boot. Jongens van twaalf jaar tot en met overgrootvaders van zeventig. De tijd van het vissen op leven of dood is nu voorbij. De volgende ramp wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de NAM, het gevolg van gasboringen op de Waddenzee.

Terpdorp Hegebeintum

 Waaraan zouden die fiere Friezen zo snel zien dat ik geïnteresseerd ben in hun verhalen? Dat ik een vreemdeling ben in deze streek. Natuurlijk, dorpsbewoners kennen elkaar en elkaars familie – vroeger was een gemeenschap vrijwel altijd familie – maar ik zou toch van een paar dorpen, zeg een kerk of acht, verderop kunnen komen? Dan zou mijn geschiedenis niet veel anders zijn dan de hunne en waren die verhalen mij bekend. Misschien komt het door dat wat op de lachspieren werkende mini-statief onder mijn camcorder en het om mijn rechterpols slingerende fototoestel. Maar ik ga toch echt niet de dijk op lopen zeulen met een reusachtige driepoot onder mijn arm alleen om te ontdekken dat die bij windkracht tien ook geen stabiele filmpjes met maximale vergroting – factor 40 – garandeert.

Bovenop de dijk

 Ik denk dat het aan die ietwat verdwaasde blik van de stadsbewoner ligt, die niet gewend is aan de ruime blik over de velden, de afstand tussen twee dorpen, waardoor de gemiddelde Fries ons er zo snel tussenuit pikt. De knikkende knieën van de nieuwbouwwijkverkenner die gewend is in acht windrichtingen mensen om zich heen te hebben en nu geen enkele houvast meer heeft. De kortzichtigheid van de betonbewonderaar die in een dijk het groene bankstel van zijn overburen herkent, maar er absoluut niet overheen durft te kijken. Want stel je voor dat het daar anders is. Dat natuurkundige wetten er niet gelden. Dat de zwaartekracht je voeten niet vanzelfsprekend op de aarde houdt en dat je zelf moet nadenken, eigen initiatief moet ontplooien om het hoofd boven water te houden.

 Een Fries moet het met medelijden aanschouwen en dan is een verhaal over oude tijden natuurlijk een welkome afleiding. De Fries vertelt de wolkenklimmer dat tegenwoordig alles gelukkig anders is, dat alles in regels en protocollen is vastgelegd, net als in de grote stad. Dat de zee is bedwongen en dat je nu gemakkelijk naar Ameland of Schiermonnikoog kunt  lopen of rijden, maar dat er vanuit toeristisch oogpunt nog veerboten varen. Dan wijst hij de hokjesgeest een mooi punt om de eeuwenoude kerk te fotograferen en raadt hij hem aan vooral Leeuwarden goed te bezichtigen. Prachtig hoe dat eruit ziet. Binnen de middeleeuwse stadsmuren.

Boorplatform bij Ameland

 Als de geveltoerist weer vertrokken is, klimt de Fries de dijk op. Hij staat een ogenblik stil bij het monument ter nagedachtenis aan een ramp met vele vergane schepen en verdronken vissers en kijkt dan uit over de Waddenzee. Ameland en Schiermonnikoog zinderen in het bewegende licht, voor hem zijn ze echter haarscherp te zien. Daar kan alleen een windkracht twaalf of hoger verandering in brengen. En dan nog alleen bij springvloed. Zijn oog blijft steken op het boorplatform dat het Wad tot een productiegebied van economisch belang zal ‘verheffen’. Hij vervloekt het ding nog een keer hardop en kijkt dan schuchter om zich heen om er zeker van te zijn dat zijn moeder het niet gehoord heeft. Zijn mond valt open van verbazing als hij een vreemdeling de dijk op ziet kruipen. Een rare snuiter met een fototoestel om zijn rechterpols en een filmcamera op een achterlijk klein statiefje in zijn linkerhand. Een asfaltplakker die vastbesloten is de wereld voorbij de dijken met eigen ogen te aanschouwen. Die wil weten of het gerucht, dat er eilanden bestaan die niet aan het land vastzitten maar er toch bij horen, waar is. Klaar om zelf te denken, eigen richting te kiezen en desnoods de zwaartekracht uit te dagen. Niet te stuiten. Koppiger dan een Fries.

Moddergat

Huisbaas

Esonstad, Anjum, Friesland 

Maandag 7 mei 2012. Een warme, zonovergoten dag begint in het zuiden des lands. Dezelfde dag ’s avonds; een warme, zonovergoten dag eindigt in het noorden des lands. Volgens de weersvoorspellingen wordt maandag 14 mei 2012 wederom een warme, zonovergoten dag in het noorden des lands. Volgens de verkeersvoorspellingen eindigt diezelfde maandag 14 mei als een warme, zonovergoten dag in het zuiden des lands. Tussen deze twee warme, zonovergoten dagen ligt mijn – korte – vakantie in Friesland, pal aan het Lauwersmeer. Volgens de laatste meteorologische metingen komt er de komende week echter niet veel zon aan te pas. De temperatuur in Anjum kan nog wel flink oplopen, maar dat zal slechts meetbaar zijn tijdens hevige regenval. Dat wordt dus zweten in een regenpak. Mijn favoriete buitensport op Dood van een paard vallen en Door twee tractoren uiteen gereten worden na.

Uitzicht vanuit mijn slaapkamer

Ach, we zien wel wat het wordt. Weersvoorspellingen houden tegenwoordig nog geen uur stand. Ons klimaat ziet er geen been meer in binnen twee tellen een andere koers te varen, een beetje zoals het CDA maar dan iets meer uit het radicale midden. Weliswaar vlogen de zwaluwen vanavond mijn broekspijpen binnen, maar ook in dat soort volkswijsheden geloof ik niet meer. Ik ben ook doodleuk van Dokkum rechtstreeks naar Anjum gereden, zonder mijn paspoort eerst in Bartlehiem te laten stempelen. Daar werd totaal niet op gereageerd. Ja, mijn neefje van acht moest overgeven zodra we het bungalowpark bereikten en ik ben zelf al een week of twee hooikoortserig verkouden, maar om nou te spreken van Elfstedenkoorts..!? Ken toch nog net?

Bij aankomst op het park heb ik direct kennis gemaakt met de hoofdbewoner van het pand. Aardige man, geen opvliegerig typ. Hij had niet veel tijd, want hij moest zijn kinderen van school halen. Zijn vrouw was namelijk op jacht. Maar hij beloofde me vanavond nog even een nachtshotje te komen halen. Druppeltje levensvocht om de moed erin te houden.
‘Neem je vrouw ook mee,’ zei ik toen hij op het punt stond te vertrekken. Hij aarzelde even.
‘Maar dan moet ik mijn kinderen óók meenemen, ik kan ze niet alleen thuis laten. Dan blijft er niets over van de kat, ze zuigen hem helemaal leeg.’
‘Dan neem je die toch ook mee, het is tenslotte vakantie.’
‘Als tante Jet uit de Eik op drie erachter komt,’ treurde de man met de breed uitwaaierende wenkbrauwen, ‘heb ik geen leven meer.’
‘Joh,’ zei ik om eraf te zijn. ‘Neem mee wie je wil, desnoods al je vrienden en je hele familie. Plek zat.

Ik ga een paar flessen wijn koud zetten. Het zou weleens gezellig laat kunnen worden vanavond.

Hoofdbewoner van het pand

Positieve reisgedachte

Het is eindelijk winter, hoewel de term ‘horrorwinter’ voor Nederland nog een tikje overdreven lijkt. Treinreizigers die desondanks stranden, op een vreemd station of midden in het weiland, en hun bestemming niet meer kunnen bereiken, moet het volgende citaat toch hoop bieden:


Misschien zelfs een reden om tijdens een sneeuwstorm juist voor de trein te kiezen?

’t kan Friesen, ’t kan dooien


’t Kan Friesen, ’t kan dooien. Een oud gezegde waar ze op dit moment in het noorden van het land geen bal aan hebben, wat op zich niet erg is, want bij het schaatsen heb je geen bal nodig. Ja, een bal gehakt na afloop, dat fietst er altijd wel in. Dat is dan weer een meevaller, want je fietst tegenwoordig niet meer zomaar overal in. In de trein bijvoorbeeld. Buiten de spits mag het nog wel, maar waar laat je dat kreng? Als het buiten regent en je stapt in op een station als Horst-Sevenum -dat noch in Horst, noch in Sevenum ligt, maar op een stuk boerenland in het midden van nergens- zul je als verzopen kater met een fiets, op weinig begrip van medereizigers kunnen rekenen. Op dit moment dreigen er trouwens veel katers te verzuipen, vooral in Groningen. Heel wat boeren zijn al geëvacueerd, maar de dieren zijn op de boerderij achtergebleven. Katten zullen er tijdelijk omkomen in het geluk, zoveel muizen worden door het wassende water hogerop gedreven. Daar hebben ze dan ook negen levens voor. Maar terwijl de poezen zich katers zuipen en de katers te veel mauwen om te muizen, nemen de ratten het roer over. Het is de enige soort die nog in staat is zwemles te betalen. Ze houden de katten aan het feesten door meer muizen en nóg meer muizen te beloven en gaan er vervolgens, net voor de dijken breken, met de kas vandoor. Nu valt de schade aan de kassen nog wel mee. Die kunnen wel tegen wat water, zolang het niet in de vorm van hagel uit de hemel wordt geschoten. Werd er maar geschoten, verzucht menig rayonhoofd, ijsmeesterhoofd of ander belangrijk hoofd in Friesland. Met dromerige blik denken de hoofden aan het startschot van 1963. Wat een hel was dat. Bij het horen van de naam Reinier Paping schieten ze vol, waardoor verscheidene kassen alsnog sneuvelen. Paping hield aan zijn overwinning niet veel over. Met het maken van reclame voor een soort pap met pitjes, hield hij een föhn over. Een warme droge wind die hij goed kon gebruiken om de pijn aan zijn bevroren tenen te verzachten. Die föhn waait nog steeds, wat voor veel smeltwater zorgt in de Alpen. De regen voegt zich bij dat water en als eerbetoon aan hun stichter stromen ze gezamenlijk naar Friesland. Als ware hooligans slopen ze alles wat in hun buurt komt, van dijk tot sluis. De Friesen zien het al van verre aankomen. Als je één van hen vraagt wat hij er van denkt, krijg je als antwoord: ‘Tja, ’t kan Friesen, ’t kan dooien.’ Een oud gezegde waar ze op dit moment in het noorden van het land geen bal aan hebben, wat op zich niet erg is, want bij het schaatsen heb je geen bal nodig. Ja, een bal gehakt na afloop, dat fietst er altijd wel in. Dat is dan weer een meevaller, want je fietst tegenwoordig niet meer zomaar overal in. In de trein bijvoorbeeld. Buiten de spits mag het nog wel, maar waar laat je dat kreng? Als het buiten regent en je stapt in op een station als Horst-Sevenum -dat noch in Horst, noch in Sevenum ligt, maar op een stuk boerenland in het midden van nergens- zul je als verzopen kater met een fiets, op weinig begrip van medereizigers kunnen rekenen. Op dit moment dreigen er trouwens veel katers te verzuipen, vooral in Groningen. Heel wat boeren zijn al geëvacueerd, maar de dieren zijn op de boerderij achtergebleven. Katten zullen er tijdelijk omkomen in het geluk, zoveel muizen worden door het wassende water hogerop gedreven. Daar hebben ze dan ook negen levens voor. Maar terwijl de poezen zich katers zuipen en de katers te veel mauwen om te muizen, nemen de ratten het roer over. Het is de enige soort die nog in staat is zwemles te betalen. Ze houden de katten aan het feesten door meer muizen en nóg meer muizen te beloven en gaan er vervolgens, net voor de dijken breken, met de kas vandoor. Nu valt de schade aan de kassen nog wel mee. Die kunnen wel tegen wat water, zolang het niet in de vorm van hagel uit de hemel wordt geschoten. En hagelen deed het juist wel, deze eerste maandag in januari. Kort maar hevig tussen regen- en onweersbuien, vriendelijke schapenwolken, stormwind en een stralende zon in een strakblauwe hemel door. In één dag, minder nog, in één enkel ritje van Eindhoven naar Schiphol, heb ik alle weertypes van 2012 al gezien. Voorspellingen laat ik dus maar over aan de weergoden. Hun uitlatingen zie je in het filmpje. Ik kan zelf alleen maar zeggen: het kan vriezen, het kan dooien. Een oud gezegde waar ze op dit moment in het noorden van het land geen bal aan hebben, wat op zich niet erg is, want bij het schaatsen heb je geen bal nodig. Ja, een bal gehakt na afloop, dat fietst er altijd wel in. Dat is dan weer een meevaller, want je fietst tegenwoordig niet meer zomaar overal in. In de trein bijvoorbeeld. Buiten de spits mag het nog wel, maar waar laat je dat kreng? Als het buiten regent en je stapt in op een station als Horst-Sevenum -dat noch in Horst, noch in Sevenum ligt, maar op een stuk boerenland in het midden van nergens- zul je als verzopen kater met een fiets, op weinig begrip van medereizigers kunnen rekenen. Op dit moment dreigen er trouwens veel katers te verzuipen, vooral in Groningen. Heel wat boeren zijn al geëvacueerd, maar de dieren zijn op de boerderij achtergebleven. Katten zullen er tijdelijk omkomen in het geluk, zoveel muizen worden door het water hogerop gedreven. Daar hebben ze dan ook negen levens voor. Maar terwijl de poezen zich katers zuipen en de katers te veel mauwen om te muizen, nemen de ratten het roer over.

Is er toevallig een houthakker in de trein?

Dinsdag 3 januari 2012. Vandaag wordt het ongelijk aangetoond van mensen die beweren dat één sneeuwvlok de hele treindienst verlamt. We hebben die sneeuw namelijk helemaal niet nodig! Ook zonder winterweer weten we er best een puinhoop van te maken. Daarin geholpen door onze vriend ProRail die, na een dipje en een rotweek, nu stevig de wind van voren krijgt.

 We krijgen deze dinsdag ook wel alles tegelijk voor onze kiezen. Dat begint ’s morgens al vroeg, als in Utrecht een reiziger zijn bagage op het perron laat staan en deze koffer vervolgens als verdacht pakket alleen op reis gaat. Op reis met de Explosieven Opruimings Dienst welteverstaan. Gelukkig duurt de blokkade niet lang. Waarschijnlijk komt de eigenaar van de koffer net terug van een verre reis en bestaat zijn bagage voornamelijk uit gebruikte onderbroeken en stinkende zweetsokken, want de politie weet niet hoe snel ze het perron weer vrij moet geven.

 Het blijft niet bij deze ene verstoring. Defecte treinen zorgen voor vertragingen tussen Amsterdam en Schiphol, aanrijdingen blokkeren het spoor bij Wolfheze en Tilburg. Een aanhoudend briesje – sommigen noemen het storm of imposant zuidwesterstorm – laat grote takken en struiken in het rond vliegen, blaast pannen van het dak en ontneemt bestuurders van voertuigen het zicht door grote stukken landbouwplastic tegen de voorruit te plakken. Bijsturing (klik hier voor meer informatie over Bijsturing) stuurt zich het vuur uit de polsen om zoveel mogelijk treinen te voorzien van conducteur en machinist. Met meerdere stremmingen tegelijk, geen gemakkelijke opgave. Zeker niet als trein, machinist en conducteur zich op drie verschillende plaatsen bevinden en een kwaadaardige eik hen uit elkaar drijft.

 Gelukkig heeft Bijsturing de beschikking over een aantal jokers. In noodgevallen, als de bijstuurder echt geen andere uitweg meer ziet, zet hij die in. Inderdaad, de joker inzetten is een heel oud spoorgezegde. Toevallig ben ik deze dinsdag de klos. (Klos is een ander woord voor joker.) Al vroeg belt Bijsturing Eindhoven mij met het verzoek naar ’s-Hertogenbosch af te reizen. Er is een machinist kwijt en de bijstuurder geeft mij een hele lijst treinnummers op, die ik bij terugkeer in Eindhoven moet gaan rijden. Vlak voordat ik Den Bosch bereik, belt hij echter opnieuw. De verloren gewaande machinist is ondertussen nat maar levend uit het Maaswater gevist en zal zijn dienst zelf rijden. Ik kan gewoon terugkeren naar mijn thuishaven.

 Daar aangekomen kruip ik even in de decompressieruimte om de rit virtueel te rijden en zo ontwenningsverschijnselen te voorkomen. Een uurtje later, terwijl ik de computer nog aan het opstarten ben, belt Bijsturing opnieuw en ditmaal is het menens. Wederom vertrek ik naar Den Bosch. Ik rijd terug naar Eindhoven en op en neer naar Weert. Een aardig ritje want als alles goed gaat ben ik rond twee uur terug op mijn standplaats. Officieel loopt mijn dienst tot vanmiddag drie uur, maar je kunt in één uur geen complete slag meer maken. Een mooie gelegenheid om de extra uren die ik de afgelopen weken heb gedraaid, enigszins te compenseren.

 Helaas. Er wordt niets gecompenseerd. Een bijstuurder belt me, vlak voor vertrek uit Weert, met de vraag of ik de intercity naar Venlo, bij gebrek aan een conducteur, wil sleutelen. Hij weet dat dit voor mij een te korte overstap in Eindhoven –ik moet praktisch vertrekken op het moment dat ik arriveer– betekent en –erger– een te korte overstap in Venlo. Hij vraagt dus eigenlijk of ik in mijn vrije tijd wil doorwerken. En dat voor zes keer fluiten en sluiten, iets dat de rijdende machinist ook zelf mag doen. Maar ik laat me overhalen en geef –met tegenzin- toe. De bijstuurder reageert opgelucht enthousiast: ‘Dank je wel en de volgende keer maak ik het goed, dan regel ik iets voor jou.’

 In Eindhoven haast ik me naar spoor twee. De intercity staat al te wachten, de deuren wagenwijd geopend om mij zo snel mogelijk tot zich te nemen. Gelukkig bevinden zich vanmiddag nauwelijks reizigers op het perron die op het laatste moment nog vragen stellen waarop ik het antwoord niet weet. Ik fluit een keer, sluit de deuren en we vertrekken richting Helmond. De machinist rijdt stevig door. Tot mijn verbazing zijn we op tijd in Blerick, terwijl ik rekening hield met een vertraging van vijf minuten. Ik hoop dat we nergens te vroeg vertrokken zijn. Ik haal nu in ieder geval wel mijn trein terug naar Eindhoven.

 Weer een goede daad verricht, maar ik word er niet echt vrolijk van. Dat word ik wel van de gedachte dat ik nu twee gewone dagen vrij ben. Sinds 21 december, ben ik alleen met oud en nieuw thuis geweest, en dat waren geen dagen om boodschappen te doen of uitgestelde klusjes af te maken. Bedenkend hoe ik die twee dagen ga vullen, hoor ik hoe de machinist, vlak voor aankomst in Deurne, de conducteur over de portofoon vertelt dat de Sprinter uit Helmond een aanrijding heeft gehad met een boom en er voorlopig niets rijdt richting Eindhoven. Dit bericht wordt al snel door de stationsomroep overgenomen. De prognose is half zes, ruim tweeëneenhalf uur later. De intercity waarmee ik gekomen ben, keert terug naar Venlo. Ik loop ik naar de Sprinter op spoor drie. Het is zachtjes gaan regenen. Een paar takken die vanaf stroomafnemers langs de trein hangen, wijzen op de botsing met een boom. Verder ziet de trein er goed uit. De boom heeft ernstiger verwondingen en zal worden afgemaakt. Tot die tijd is er geen treinverkeer mogelijk.

Ondertussen worden ik en de rest van het aanwezige treinpersoneel bestookt met vragen van reizigers. Ik blijf continu de prognose in de railpocket volgen, maar die blijft steken op half zes. Dan herinner ik me wat de enthousiaste bijstuurder heeft gezegd. Nu krijgt hij een kans mij terug te betalen door een taxi voor me te regelen. Hij heeft er immers ook voor gezorgd dat ik in Deurne gestrand ben. Het duurt even voor ik Bijsturing aan de lijn heb. ‘Een taxi?’ De stem aan de andere kant klinkt zowel verbaasd als boos, alsof hij een volslagen idioot aan de lijn heeft. Een taxi, hoe haal ik het in mijn hoofd. Er zijn bussen besteld en daar kan ik, net als de gestrande reizigers, mee naar Eindhoven komen. De euforie van twee uur geleden is snel bekoeld. Ik vertel de bijstuurder dat het de laatste keer is dat ik één van deze haastklusjes, die altijd in eigen tijd eindigen, voor hen gedaan heb. Ik kan door de telefoon zien dat hij zijn schouders ophaalt. Op mijn vraag hoe laat die bussen dan komen, geeft de bijstuurder een half uur als antwoord. Dat zou betekenen dat ze er rond 15:45 uur moeten zijn. Ik ga de reizigers nog maar niet inlichten. De kans dat ik ze blij maak met een dode mus, is me te groot.

 De zachte miezer heeft ondertussen plaats gemaakt voor stevige regen. Omdat de broodjeszaak wegens vakantie gesloten is en er op de perrons nauwelijks gelegenheid is om te schuilen, wachten bijna alle reizigers in de trein. Gelukkig een oude Sprinter mét toilet, waar dankbaar en veelvuldig gebruik van wordt gemaakt. Ik moet er niet aan denken dat ik nu in een wc-loze SLT zou zitten. De hulptroepen, met koffie en plaszak, zijn vast ergens in de bossen rond Helmond verdwaald. Het station in Deurne heeft geen wachtruimte en ook geen enkele sanitaire voorziening. Ik kan toch moeilijk bij de plaatselijke drogisterij een jaarverpakking Pampers gaan halen. Dat zou nog een mooie verkleedpartij worden ook, om over de lucht maar te zwijgen. Om vier uur nog altijd geen teken van een bus. Om half vijf hetzelfde verhaal. De reizigers wachten gelaten in de trein. Af en toe vraagt iemand wanneer de bussen komen, de meeste mensen weten intussen dat ik die informatie ook niet heb. Het enige antwoord dat ik ze kan geven is dat de prognose nog steeds half zes is. Ik zeg er niet bij dat het ook wel eens veel later kan worden. De eerste prognose is zelden goed.

 Wat ik vreemd vind, is dat ook de reizigers in de richting Venlo in de regen en wind moeten blijven staan. Op het baanvak tussen Deurne en Venlo is immers niets aan de hand en er is minstens één intercity, bestaande uit twee gecombineerde Koplopers, beschikbaar. Die heb ik zelf naar Venlo gebracht. Het enige alternatief dat ik reizigers had kunnen bieden, is via Venlo naar Roermond reizen en dan overstappen op de intercity richting Amsterdam. Maar er rijdt niets naar Venlo en hoe kan ik nou een prognose geven voor een versperring die er niet is?

 Dan verschijnt er tegen vijf uur plotseling een bus. Het is een bus naar Venlo, maar de hoop herleeft dat er nu spoedig ook een bus naar Helmond zal verschijnen. Die komt een minuut of tien later inderdaad de hoek om draaien. Helaas weet niemand in de trein daar iets van. Als ik me de trein uit haast en samen met enkele tientallen reizigers op het busstation sta, blijkt hij alweer weg te zijn. Om lastige vragen te ontwijken sluip ik terug naar de Sprinter. De meeste andere passagiers blijven in de regen staan. De hoofdconducteur op de Sprinter verhoogt de luchtvochtigheid nog verder door stoom uit zijn oren te blazen. Als hij vervolgens ook nog te horen krijgt dat de trein leeg naar Eindhoven zal worden afgevoerd, draaien zijn ogen weg en ligt het vuur aan zijn schenen. Wild stampend met zijn hoeven draait des duivels hc eerst drie rondjes op het balkon, waarna hij met trillende handen een nummer op zijn GSM intoetst. ‘Ik pieker er niet over! Ik ga niet met een lege trein naar Eindhoven terwijl de reizigers buiten in de regen staan!!!’ De toon is angstaanjagend. Aan de andere kant van de lijn springt iemand met hartkloppingen van zijn stoel.

 De woede van de hc bekoelt snel, als er twee nieuwe bussen voor de richting Helmond verschijnen. Bovendien is de aangereden boom -die trouwens wel van rechts bleek te komen- omgezaagd en opgeruimd. Het treinverkeer zal langzaam worden hervat. Ook blijkt er een plausibele reden te zijn om de Sprinter leeg naar Eindhoven te laten rijden. Mogelijk heeft de botsing schade veroorzaakt aan de hoogspanningsinstallatie. Dat moet onderzocht worden, voordat de trein weer als reizigerstrein mag worden ingezet. Logisch natuurlijk. Mocht er toch nog kortsluiting ontstaan, dan komt het personeel wel naar buiten, al dan niet geëlektrocuteerd. Maar een volle trein ontruimen terwijl de vonken rond knetteren, is een ander verhaal. En geroosterde reizigers staan zo onsmakelijk op het NS-menu.

 Mijn trein –ik rijd hem naar Eindhoven om de originele machinist terug naar zijn standplaats Venlo te laten gaan– moet nog even in Deurne blijven staan tot iemand van ProRail een eerste inspectie heeft uitgevoerd. Dan mogen we vertrekken. Tegen 18:00 uur loop ik over het perron van spoor 1 in de richting van de parkeerplaats. Precies elf uur nadat ik begonnen ben en bijna acht uur na de laatste – korte – pauze. Balend dat een deel van de twee vrije dagen die ik nu heb, al verloren is. Ik bedenk of ik de volgende keer zo’n onmogelijke haastklus nog wel aan zal nemen. Ondanks alle goede bedoelingen, word je om te beginnen al door de passagiers nagewezen: Kijk, die machinist is te laat, het is zijn schuld dat ik nu ook te laat kom en toch doet hij gewoon rustig aan. En als je dan buiten officiële diensttijd ergens strandt, moet je maar zien hoe je thuis komt. Volgens de systemen van Bijsturing ben je niet meer in dienst, dus zij bekommeren zich niet meer om jou. Alle reden dus om onhaalbare ritten te weigeren. Maar geen enkele fatsoenlijke machinist zal een trein vol mensen laten staan. Dat weten ze bij Bijsturing helaas ook. Daarom zetten ze keer op keer de joker in, en die joker trapt er keer op keer weer in. Want als de trein eenmaal rijdt, verdwijnt alle ellende als sneeuw voor de zon.

 Maar ook zonder die sneeuw weten we er een puinhoop van te maken. Daarin geholpen door onze grote vriend ProRail die, na een dipje en een rotweek, nu stevig de wind van voren krijgt…