De machinist en de dood

De machinist

 De ware machinist is vierentwintig uur per dag bezig met zijn werk. Ook als hij beweert dat hij thuis een knop omdraait die werk en privé gescheiden houdt. Hij blijft altijd op zijn hoede bij overwegen. Oplettend naar links en naar rechts kijkend, ook al zijn de spoorbomen geopend en is er geen trein in de wijde omgeving te bekennen. Waar gewone mensen veel treinen bij elkaar zien, ziet hij met tranende ogen een kerkhof met verstoten materieel, vrienden van vroeger die ijlend vergaan. Verroeste rails blijven voor hem vlijmscherpe moordwapens.

Treinkerkhof

Eerste dode

 In Amsterdam is dat laatste maar goed ook. De trambanen alhier hebben noch overwegen, noch vrije baan. De machinist ziet het met klamme handen aan. Dit is toch levensgevaarlijk. Je moet knettergek zijn om in dit voertuig te willen rijden. Hoeveel mensen plakken er na afloop van je dienst nog geheel of gedeeltelijk aan de tram? De bestuurder haalt zijn schouders op. Wie geraakt wordt, had beter uit moeten kijken.
‘Hier is je rechterarm en sta niet zo te schelden. Ben blij dat je kop nog op je lijf zit en nou oprotten.’

Tweede dode

Taxi standplaats Stadsschouwburg

 Dat laatste lijkt meer een uitspraak van een taxichauffeur. Ruim tien jaar geleden zorgden de opeenvolgende ministers Jorritsma en Netelenbos voor de uitbraak van een taxioorlog. De taxiwereld veranderde van een gestructureerde, door misdadigers geleidde criminele organisatie, in een elkaar naar het leven staande, oncontroleerbare bendeoorlog. Die oorlog is – zeker in Amsterdam – nog lang niet ten einde.

 Vandaag, dinsdag – de vijfde dag alweer van mijn weekje Adam 2012 – loop ik, op weg naar het Tropenmuseum, per ongeluk over een taxistandplaats net voorbij het Leidseplein. Het voelt aan alsof ik mezelf zonder paspoort van Palestina naar Israël probeer te smokkelen. Mannen met een stevig postuur, die eerder op de motorkap van hun voertuigen rustten, komen dreigend mijn kant op. Ik stop zo onzichtbaar mogelijk mijn fototoestel in mijn tas en probeer kalm doch snel de overkant van de straat te bereiken. Die ziet er veilig blank uit, terwijl de taxirijders zonder uitzondering van Turkse afkomst zijn. Bovendien hebben deze kleerkasten allemaal een dubbele functie; taxichauffeur en uitsmijter, dat zie je alleen al aan hun manier van lopen.

Taxi bezet trambaan

 Uit de laatste taxi, die gedurende tien minuten links en rechts ruziënd op de trambaan heeft gestaan, stapt een kereltje dat niet groter is dan anderhalve meter. Hij begint met weidse gebaren te schreeuwen en te wijzen naar de tram. De andere bruine beren proberen soms te antwoorden of een tegenargument te geven, maar ze krijgen tot hun frustratie geen enkele kans. Dat leidt weer tot onderlinge duw- en trekpartijen. Voetgangers en fietsers bewegen met een grote boog om de taxistandplaats heen. Ik heb inmiddels mijn tramhalte bereikt en check mezelf de eerste de beste tram in. Geen mens komt ook maar enigszins bij een chauffeur in de buurt. Een taxi nemen in Amsterdam is alleen weggelegd voor gevorderden. En die lopen dan nóg het risico doodgeslagen te worden. Niets voor mij, ik heb nog drie nachten hotelservice voor de boeg. Met iedere avond een Zwitsers chocolaatje op mijn kussen…

 Een dag later heb ik, veilig vanaf de toiletten van de Stadsschouwburg, een paar foto’s kunnen maken van deze taxistandplaats. Ook nu moest één chauffeur met alle geweld de trambaan blokkeren. Maar dit keer bleven zijn collega’s behaaglijk in hun auto’s zitten. In Ankara zal het warmer zijn geweest.

Tropenmuseum

Derde dode

 Uiteindelijk bereik ik rond het middaguur het Tropenmuseum. Daar komt Magere Hein opnieuw om de hoek kijken, nu in de vorm van een tentoonstelling rondom dood, behandeling van de overledene en het hiernamaals. De Dagelijkse Dood bevindt zich achter zwarte gordijnen in een grote hal. Van het eerste kunstvoorwerp dat staat opgesteld, herken ik onmiddellijk de signatuur. De Belg Jan Fabre kan ik al ruim een jaar niet ontlopen. Ook nu weer weet hij te imponeren met dodelijke kunst, geïnspireerd op de mythe van Leda en de zwaan.

Dood onder een zwart doek

Jan Fabre: De Mythe van Leda

Nooduitgang voor doden

 Jan Fabre krijgt de ruimte, voor de rest is het maar een kleine tentoonstelling. Alles staat zo dicht op elkaar, dat ik met mijn negatieve brillenglazen soms de verkeerde inschatting van afstand en diepte maak. Ik kom enkele malen zo dicht bij de dood, dat ik zijn schaduw in mijn nek voel hijgen. Via De Dagelijkse Dood en Aankleden en Vervoeren, met simpele maar ontroerende fotoverhalen en ludieke kisten, bereik ik het hiernamaals. Hier kom ik tot de verbijsterende ontdekking dat de hemel een nooduitgang heeft! Maar als je via die route vlucht, waar kom je dan terecht?

Hienamaals met nooduitgang

Heel veel doden, ook dieren tellen mee

 Het meest onroerende en inspirerende deel van de tentoonstelling is naar mijn mening de herdenkingsmuur. Op deze wand kunnen bezoekers zelf teksten ophangen voor hun nabestaanden. Ik mis je, zijn daarbij vanzelfsprekend de drie meest gebruikte woorden.

Herdenkingswand

 Er zijn echter ook heel confronterende teksten. Lieve pap en mam, ik mis jullie. Ik ben nu wees. Het lijkt niet geschreven door een erg jong kind. Er spreekt wel een diep gewortelde beschuldiging uit: Ik ben wees omdat jullie me in de steek gelaten hebben. Geen prettig gevoel om de rest van je leven mee rond te lopen.

Wees

 Hoe zit het precies met Barbara, die in maart zes jaar is geworden. Of zes jaar geleden is overleden.

 Imi, of Inni, ik vind het jammer dat je naar de weg bent gegaan. Het duurde even voordat ik doorhad dat het om een kat ging.

Ongeloof

 Een onverwerkte gebeurtenis. Eerst worden er drie namen genoemd en vervolgens: Ik was bij jullie thuis en jullie waren er niet. De schrijver of schrijfster van dit bericht, kan het nog steeds niet geloven. Zo kort achter elkaar!

Dode haring

Dode haring

 Volwassenen schrijven in het algemeen over de gestorvene als geheel mens, kinderen kiezen vaker een detail dat hen altijd aan die persoon zal herinneren. Zo was opa Kees altijd heel grappig, mits hij in het gezelschap was van een zoute haring. Opa Kees herrijst een ogenblik uit de dood en zit weer lachend op zijn oude, vertrouwde stoel in de huiskamer. Dat gebeurt niet als er Opa Kees, ik mis je zo had gestaan. Dan was zijn stoel leeg gebleven en het gemis nog verstikkender.

Natuurlijke kringloop

 Een ander wil slechts laten weten dat hij of zij de natuurlijke loop van het leven respecteert: Mams, het is goed zo.

Verraad in cyberspace

Doodt hem!

 De nieuwe vriend van de weduwe van opa Rutger verdient weinig waardering in de ogen van de kleinkinderen. Verraad, vinden ze het van oma. Een kind van het cyberspacetijdperk beschrijft kort maar krachtig zijn vaders toestand: Mijn vader is dood, hij is er niet meer. Met een emailadres erbij, voor als zijn vader zich bedenkt.

Dood in het museum

Als de dood voor afscheid

 Zelf heb ik nooit afscheid kunnen nemen van mijn vader. Hij was ernstig ziek, dicht bij de dood, maar dat was hij al een paar jaar en telkens wist hij opnieuw een zware longontsteking te overleven. Praten over het naderende einde, stelde hij steeds uit. Tot er een slagader scheurde en zijn longen zich razendsnel vulden met bloed. Op dat moment was hij alleen. Een angstaanjagende dood, maar alleen zo kon hij voorkomen dat hij met zijn volle verstand voorgoed vaarwel moest zeggen. Voor hem een onmogelijke opgave.

Ik ben benieuwd wat het museum na afloop van de tentoonstelling met deze kaartjes doet. Voor sommigen klinkt het misschien bizar, maar ik zou ze graag eens allemaal lezen.

De dood leeft

Tussen leven en dood

Schildpad van hout

 Het Tropenmuseum bezit verder nog een grote collectie natuurgoden en andere inheemse kunst. Prachtig houtsnijwerk en metaalbewerking, maar het verstoort mijn filosofische mijmeringen over de dood en die handgeschreven kaartjes een beetje. Ik bevind mij zo aangenaam in een roes tussen leven en dood, dat ik het museum verlaat. Met een museumkaart kan ik er altijd zo weer binnenlopen. Ik lach nog wel even een schildpad toe. Zowel op de basisschool als de middelbare school heb ik allerlei schildpadden gecreëerd, van papier of klei tot een gefiguurzaagde met echt bewegende pootjes. Het was het enige dier dat ik kon tekenen.

Doodlopend

 Buiten gekomen, moeten mijn ogen even wennen aan het licht, Ik zie een parkeergarage met een onbereikbare ingang. Iemand zal de oprit wel gestolen hebben. Of verplaatst omdat het ding in de weg stond. Maar als je niet bekend bent in de stad, kan een slagboom op de derde verdieping toch tot flinke ongelukken leiden.

Oprit parkeergarage gestolen

God is dood

 Ook daar heeft Amsterdam echter iets op gevonden. Ik zie het pas goed vanaf mijn hotelkamer. Met behulp van het zonlicht worden gevaarlijke plekken in de stad gemarkeerd. Of hier goddelijke krachten aan het werk zijn, beschermengelen naar beneden liften of dat het gewoon gezichtsbedrog is, weet ik niet. Mooi is het wel, net als de surrealistische zonsondergang die volgt. Ik moet bekennen dat niet God, maar ikzelf hierbij een tikkeltje vals heeft gespeeld. Niet met de bedoeling het hemelse weer te beïnvloeden hoor, Heer. Ik ben het met Uw keuzes altijd eens. Ik ben het met de keuzes van een hogere macht altijd eens. Verplicht!

Aanwijzing Voorzichtig Rijden

Roken is dodelijk

 ’s Avonds heb ik een toevallige ontmoeting met een echte Amsterdammer. Ik sta tegenover het concertgebouw te fotograferen, als een vrij stevige figuur zijn fiets enkele meters van mij af tot stilstand brengt en iets uit zijn binnenzak haalt. Negeren, denk ik. Straks krijg je zo’n typisch Amsterdamse opmerking naar je hoofd geslingerd en weet je morgen pas wat je daarop had moeten antwoorden. Ik controleer broek- en jaszakken op de aanwezigheid van geldbuidel en waardepapieren, hoewel de man niet zulke lange armen heeft. Vanuit mijn ooghoeken zie ik dat hij een shagje draait. Ik maak nog een foto van het verlichte concertgebouw.

Tramhalte voor het Koninklijk Concertgebouw

 Als ik het toestel laat zakken, staat hij plotseling vlak voor me.
‘Heb je misschien een vuurtje voor mij?’ Hij steekt de sigaret in mijn richting.
‘Nee,’ zeg ik, ‘ik rook niet.’
‘Nou, dan zal ik maar zonder roken verder fietsen.’ Zijn stem klinkt warm en vriendelijk. Ik laat de woorden zakkenroller, tasjesdief, dealer, voetbalsupporter, wisseltruc, oplichter en bedelaar via mijn knieën het riool in stromen.
‘Een mooi moment om te stoppen,’ daag ik hem tot mijn eigen schrik uit.
‘Dan word ik knettergek,’ roept hij lachend over het Museumplein. (Bipolair?)
‘Nee, als ik elke dag zou kunnen lopen, dan was het wat anders.’ Hij tilt zijn linkervoet een stukje van het pedaal en wijst ernaar. ‘Die voet hè, ik kan er niet op staan, anders…’

Roken is dodelijk

 Hij stopt de sigaret in de binnenzak van zijn zwart katoenen jas en begint zijn gebruikelijke looproute te beschrijven. Tot Artis kan ik hem volgen, dan laat mijn inwendige Google Maps me in de steek. De fietsende, rokende – maar nu even niet – hardloper beschrijft de gebouwen, straten, cafés, nog meer cafés en uitstekende straatstenen die hij al rennend tegenkomt tot in detail. Niets daarvan komt mij bekend voor, maar terwijl ik naar de twee elkaar passerende trams kijk die ik precies in die positie had willen fotograferen, knik ik regelmatig ja en nee, met soms een zacht gesproken ‘o, ja’ er tussendoor. Enigszins wraakzuchtig door het gemiste plaatje, zie ik de Amsterdammer in de buurt van Delft het spoor op rennen. Hij praat en praat maar door richting Breda. In Dorst is hij plotseling thuis. Dat komt goed uit, want ik lust onderhand wel iets. Bipolair ligt uitgedroogd in de goot.

Rudi van Dantzig… Dood…

African Psycho

 Ik vertel de hardlopende fietser dat ik eigenlijk te dicht op het concertgebouw sta om het goed te kunnen fotograferen. Ik draai me om en loop een klein stukje over het gras. Hij steekt zijn hand op en rijdt weg. Waarschijnlijk op weg naar huis, vast niet naar Dorst. Ik houd hem in de gaten als ik naar de tram loop. Ik vergeet helemaal te fotograferen. Stom! Een echte Amsterdammer, die kom je niet elke dag tegen. Het heeft zo ook geen zin deze ontmoeting, deze close encounter, te melden op de website voor bedreigde diersoorten. Zonder bewijs zal niemand me geloven. Het kan me ook niet schelen. Een ontmoeting met een rasechte Amsterdammer, wie had dat gedacht. Zielsgelukkig, chocolaatje op mijn hoofdkussen, val ik op mijn hotelbed in slaap. Een zwaan neemt me mee in haar kist. Eigenlijk een zwanin dus. Ver weg, naar het Zwanenmeer. Rudi van Dantzig wenkt haar naar de oever. Ik de Prins? Dan moet ik toch eerst een kaartje schrijven in het Tropenmuseum. Waar is hier de nooduitgang..?

Zacht.

…Echt dons.

Soldaat…

… Verloren…

 Een zachte dood…

Dagsluiting in purper

Amsterdam 2012. Eerste dag.

De Heenreis

Vrijdag 2 maart 2012. Eindelijk is het zover; een weekje cultuur snuiven in Amsterdam. Erg links natuurlijk, maar ik ben er wel aan toe. De voorbije week was namelijk uitgesproken rechts. Hoog tijd voor wat compensatie. Het inpakken van mijn koffer verloopt niet helemaal als gepland. Hoewel ik een aantal essentiële zaken als een kam, gel, sokken en oplaadkabel voor de camcorder vergeet, gaat mijn koffer nauwelijks dicht. Ik gebruik een beproefde methode, waardoor de rechter rits sluit. En dicht blijft. Zodra ik echter met de linker sluiting de bocht door scheur, opent de rits daarachter zich onmiddellijk, zodat de hele inhoud van mijn koffer zichtbaar wordt. Ik vloek inwendig. De rits is de enige sluiting van de peperdure Samsonite – broertje of zusje toch minstens – dus ik heb geen andere keus dan de uhm… ritser – hoe heet dat ding eigenlijk? – over de van elkaar staande ritshelften te wringen om zo naar het beginpunt terug te keren. Ik gooi nog wat spullen, die ik ongetwijfeld nodig ga hebben, uit mijn koffer en probeer het, zonder er bovenop te gaan zitten ditmaal, nog een keer. Wonder boven wonder blijft mijn koffer, met het grootste gedeelte van mijn bagage aan de goede kant van de ritssluiting, dicht. Net te laat voor de eerstvolgende bus. Geeft niet, ik moet toch nog een kleinigheidje in orde maken.

 Het uitprinten van de reserveringsbevestiging is een koud kunstje. Ik start de printer en de computer op, haal de bewuste email op uit mijn archief in de iWolken en druk op print. Nee wacht, ik druk op afdruk, mijn computer spreekt sinds kort Nederlands. Weliswaar in googlevertaling, maar meestal best te begrijpen.
Geen verbinding met de printer, bromt mijn laptop. Controleer of alle kabels verbonden zijn en of de printer is aangesloten op het lichtnet. De printer blijkt alle kabeltjes te bevatten, maar geen enkel stekkertje prikt ergens in de computer. Het probleem is dus snel opgelost.
Het papier is op, piepen beide zeer geavanceerde machines in koor. Ja, ook nu hebben ze gelijk. Ik heb gelukkig nog stapels in huis, dus volgt alras poging nummer drie.
Auw, auw, er zit een stuk papier vast tussen mijn ribben, auwauw, help me dan, huilt de printer.
Help haar dan, doe iets, ze heeft pijn, bijt de computer me toe.
Maar wat moet ik dan doen? Er zit helemaal geen papier vast. Ze trekt het zelf steeds scheef maar het loopt wel door. Er blijft niets steken.
Als die twee uitgehuild zijn, doe ik nog een laatste poging. Opnieuw licht het lampje papierstoring op en krijg ik de verwijten printermartelaar en inktjetsaboteur over me heen. Na drie of vier echt allerlaatste pogingen, krijg ik eindelijk mijn reserveringsnummer op papier. Een beetje verkreukt, maar leesbaar genoeg. De printer speelt plotseling stommetje, de computer zet zichzelf in de bidstand. Steve Jobs, die in de hemel zijt, uw naam worde geheiligd, uw rijk kome…

Uitzicht vanaf mijn kamer, de eerste ochtend.

 Een gebed zonder einde. Mijn bus heb ik ondertussen opnieuw gemist. Dan maar die van een half uur later. Het is vakantie en ik heb geen haast. Tegen vier uur – geplande vertrektijd: dertien uur dertig – heb ik een bord erwtensoep gegeten en ga ik nog een poging wagen het huis te verlaten. Ik doe een laatste check.
Reserveringsbevestiging?
Reserveringsbevestiging, op papier. Check!
Tandenborstel?
Tandenborstel, plastic, zacht. Check!
Schone sokken?
Schone sokken. Met gaten, dus niet genoeg matchende paren. Check!
Creditcard?
Creditcard. Die ligt op het dekbed bij mijn portemonnee, zodat ik hem niet vergeet.
Het dekbed?
Jazeker.
Weet je het heel zeker?
Heel zeker.
Je hebt je bed net afgehaald en de lakens in de wasmachine gestopt!
Checkcheckcheckvercheckdomme! Heb ik hem niet achteloos aan de kant geschoven, of op een plank gelegd?
Niets van dat alles, je hebt hem, zonder erbij na te denken, ergens in je bagage verwerkt.

Uitzicht vanaf mijn kamer, de eerste middag.

 Tegen half zes verlaat ik eindelijk het huis. Aanvankelijk niet voor lang. De kat zit eerder voor de lift dan ik en weigert zonder mij het huis weer binnen te tippelen. Ach gut ja, aandoenlijk. Zielig gewoon. In de steek gelaten, vindt ze zelf. Maar ze heeft alle kans gehad in mijn koffer te kruipen en die kans heeft ze niet benut. Uit wanhoop rammel ik met een blik Gourmet Gold. Ze kijkt me woedend aan, maar kan geen weerstand bieden aan dit lekkers. Zodra ze over de drempel is, doe ik de deur dicht. Ik moet nu wel even doorstappen. Als ik de halte bereik, zie ik de bus in de verte naderen. Precies op tijd. Maar heb ik hem gehaald?

De gemeente Eindhoven, slimste regio ter wereld, heeft in al haar wijsheid besloten, de straten in de wijk te versmallen om het autoverkeer te remmen. Daarbij zijn vluchtheuvels en voorsorteervakken verdwenen. Splitsingen zijn driesprongen geworden zodat het verkeer altijd één baan voorrang moet verlenen, terwijl het tegelijk voorrang moet krijgen van de andere richting. Met andere woorden: op deze punten geldt het recht van de sterkste. Fietsers en voetgangers worden daarom door de gemeente dringend geadviseerd in de spits niet de weg op te gaan. Levensgevaarlijk. Er is helaas geen geld om de oude situatie in ere te herstellen.
Terwijl ik de bus steeds dichterbij zie komen, ben ik dus afhankelijk van de liefdadigheid van ten minste twee automobilisten, of eigenlijk drie. Van links, van rechts en van achter, want als er links een aardige dame me door zou wuiven, slaat meneer achter mij beslist rechtsaf. Zonder mij mijn wettelijke voorrang te verlenen, waar de bestuurder van rechts al helemaal geen boodschap aan heeft. De buschauffeur ziet mij gelukkig en remt af om bij de halte te stoppen. Ik zwaai en hij zwaait vriendelijk terug. Automobilisten houden elk gat echter angstvallig gesloten. Als ik opkijk, zie ik wel de bus in de verte de bocht nemen, maar nog steeds geen mogelijkheid om levend de overkant te bereiken.

 Uiteindelijk brengt de NS redding. Dat mag ook wel een keer gezegd worden. De belletjes beginnen te rinkelen en even later sluiten de bomen van de overweg. Een paar minuten  geen verkeer van rechts, dus ook geen bus. Dat betekent nog niet dat ik direct over kan steken. Ik moet eerst lijdzaam toezien hoe automobilisten van links hun vehikels bumper aan bumper opstellen, zodat ik er met mijn, nogal brede, koffer op wieltjes onmogelijk tussendoor kan. Dan maar liever de lucht in, zegt Van Speijk. Ik slinger de koffer boven mijn hoofd, voel spiertjes en pezen knappen, en wurm me tussen de bumpers van twee sportieve auto’s door. Sportief wil zeggen dat beide bestuurders tachtig durven waar dertig is toegestaan. Net op tijd bereik ik het bushokje. De spoorbomen gaan omhoog en lang voordat de lichtjes gedoofd zijn, er kan immers nog een trein komen, piepen de eerste banden al rokend over de rails. De tot stilstand komende bus wordt uitgejouwd en -getoeterd. Welke idioot stopt er nou midden op de weg? Is die chauffeur soms blind dat hij niet ziet dat iedereen naar huis wil. Wij zijn moe omdat we gewerkt hebben. GEWERKT. Zouden er meer van jullie soort moeten doen, dan hoef je ook niet meer met de bus.

Mövenpick, rechts boven, daar is mijn kamer.

 De buschauffeur trekt zich niets van het gescheld aan. Hij heeft eenzelfde rijstijl en ik moet de grootste moeite doen mijn koffer bij me te houden. Deze past niet tussen twee piepkleine benen-in-je-nek-houdenbankjes en de wielen kunnen jammer genoeg niet geblokkeerd worden. Telkens als de bus optrekt, houd ik me met mijn rechterhand aan een beugel vast, terwijl ik met mijn linker uit alle macht probeer de koffer niet meer dan een meter van mij vandaan te laten rollen. Met mijn voeten tegen een glazen paneel, word ik, zonder hulp van een paard in het gangpad, gevierendeeld. Op deze manier ga ik echter wel mijn trein halen, een geluk bij een ongeluk. Dan mogen er natuurlijk geen werkzaamheden en omleidingen op de route liggen, waar we dus prompt in terecht komen. Na tien minuten rijden hebben we hemelsbreed honderd meter afgelegd. Op het stationsplein remt de chauffeur zo hard dat mijn koffer me ontglipt en een voorsprong neemt. Als de deuren geopend waren geweest, had mijn koffer de trein naar Amsterdam nog net kunnen halen. Gelukkig heeft hij zijn chipkaart bij mij in bewaring gegeven en reizen we, wel zo gezellig, samen richting Schiphol.

 Maar we willen niet naar Schiphol, ons hotel staat in het centrum van Amsterdam. Dus moeten we overstappen in Utrecht. Omdat spoor vijf in Utrecht wegens de verbouwing van het station niet gebruikt kan worden, is de overstap van bestemming Schiphol naar bestemming Amsterdam Centraal niet langer een officiële aansluiting. Reizigers denken daar, hoe vreemd, natuurlijk heel anders over. Meestal is die overstap ook wel te maken. Maar nu stonden we in Vught al enkele minuten stil en daarna nog twee of drie keer, dus we zijn aan de late kant. Het wordt kielekiele. Omdat ik wist waar ik in moest stappen, sta ik bijna als eerste op de roltrap omhoog. Hetzelfde geldt voor de roltrap naar beneden.

‘Hij staat er nog, snel!’ hoor ik achter me roepen. Klaar voor de sprinter? Start!
Ik red het tot de achterste cabinedeur.
‘Hoera, net op tijd,’ juicht een klein meisje naar haar moeder.
Net op tijd, ja.
Net op tijd om de trein te zien vertrekken. Ik controleer of ik niet per ongeluk toch iets NS-blauws heb aangetrokken, dan scheld ik met de rest van de overstappers mee. Dat lucht, tot mijn verrassing, enorm op. Met een kleine omweg loop ik terug naar de trap om naar het perron te gaan waar ik Utrecht ben binnengekomen. De trein die ik zonder enige haast in Eindhoven had kunnen nemen, brengt me verder naar Amsterdam Centraal.

Amsterdam Centrum.

 Daar krijg ik hetzelfde staaltje samenwerking tussen de verschillende vervoersmaatschappijen te zien als in Eindhoven. Mijn tram staat al te wachten. Ik steek mijn vinger uit om de deuren te openen en op dat moment vertrek de GVB. Gelukkig betekent dat in Amsterdam niet, zoals in Einhoven wel het geval is, dat ik nu een half uur moet wachten op de volgende tram. Sterker nog, die stond al te wachten tot zijn voorganger vertrokken was om op te trekken tot de halte. Ik check in en ik check bij de eerstvolgende halte weer uit. Ja, dat stukje had ik gemakkelijk kunnen lopen, maar mijn koffer was echt doodop en wilde geen meter meer rijden.

 Het inchecken in het hotel, helaas nog niet mogelijk met de OV-chipkaart, verloopt opvallend gladjes. Ik heb mijn reserveringsbevestiging niet eens nodig.
‘U hebt een Executive-room geboekt,’ zegt de man achter de receptie met een grote, ik zou bijna zeggen een wat spottende, glimlach op zijn gezicht. ‘Dan krijgt u ook een Executive-sleutel waarmee u de Executive-longe kunt bezoeken met tussen vijf en zeven ‘s-avonds gratis Executive-hapjes en Executive-drankjes.’ Hij noemt nog wat meer Executive-voordelen die ik maar half hoor. Ik kan ze, als ik eraan toe ben, in alle rust in de Exclusieve Executive-brief nalezen.

 Ik neem de lift naar de hoogste verdieping. Mijn kamer, sorry, mijn Executive-room ligt aan het einde van de gang. Ik heb een prachtig uitzicht over het IJ, alsmede een prima landingsplek op het dak van het Muziekgebouw. Voor als de lift een keer niet werkt. Maar het allerbelangrijkste: ik heb een week lang niemand boven me! Niemand die iets over me te zeggen heeft, denkt te hebben. Ik kan eindelijk zelf de baas spelen, hoewel ik helemaal niet van commanderen houd. Ik heb eigenlijk nooit begrepen wat iemand zo aantrekkelijk vindt in het baas spelen over anderen. Reden te meer om het vandaag eens te proberen.

 Bij wijze van proef, bel ik Roomservice.
‘Brengt u mij een Cola Light in de Rocks. Zo snel mogelijk graag want ik heb een enorme dorst.’
Luisteren naar de gast kunnen ze hier in ieder geval. Ik heb nauwelijks de hoorn weer op de haak gelegd, als er op de deur wordt geklopt.
‘Roomservice,’ klinkt er een vrij jonge stem.
‘Binnen!’ Dat is om te testen of deze jongeman het dienblad zonder morsen hoog kan houden terwijl hij tegelijk de deur open moet maken. Hij blijkt er geen enkele moeite mee te hebben.
‘Als u daar even wilt tekenen.’ Nadat hij het blad met een flesje cola en een glas ijsblokjes op het tafeltje heeft gezet, overhandigt hij mij een wit bonnetje. Onder het totaalbedrag wordt mijn signatuur gevraagd als bevestiging voor mijn bestelling.

‘VIJF EURO VIJFTIG?’
De jongeman kijkt me wat ongemakkelijk aan. ‘Is er iets niet in orde, meneer?’
‘Nee, laat maar,’ wuif ik hem weg, hij heeft immers geen invloed op de prijsstelling. Dan zie ik onderaan de bon nog het woord tip staan. Of ik een tip heb? Nou, reken maar dat ik een tip heb. Ik pak een balpen met een extra dikke punt en schrijf achter tip: Maak er meteen 25 Euro van, kan jou het schelen.
Ik geef het bonnetje terug. Het gezicht van de jongen verandert op slag in een stralende wittetandenlach.
‘Dank u wel meneer, dank u wel.’ Met drie welgemeende hoofdbuigingen maakt hij zich uit de voeten. Ik begrijp hem wel. Nu hij bewijs heeft dat de hotelgasten de Roomservice veel te duur vinden, kan hij misschien zijn baas ervan overtuigen de prijzen te verlagen. Dan schaamt hij zich ook niet zo tegenover zijn klanten. Ik voel een traantje opwellen. Eén dag in Amsterdam en nu al iemand gelukkig gemaakt.

Hotel in de regen.

 Ik mompel nog wat over de krankzinnig hoge drankprijzen, als ik de brief begin te lezen die ik bij het inchecken heb ontvangen.
Als Executive gast ontvangt u nog een paar extra voordelen. Zo hebt u de beschikking over supersnel draadloos internet op uw kamer en zijn alle producten uit de rijk gevulde minibar gratis. Bovendien worden deze elke dag opnieuw aangevuld.
GRATIS DRANK! Ik had die smerige cola light helemaal niet hoeven te bestellen. Ik had ondertussen al gratis dronken kunnen zijn. Geen tijd meer te verliezen.

 De rode Jan Wandelaar giet ik in de Rocks en het geheel mix ik met cola. Dat fietst er wel in. Vrijwel onmiddellijk ervaar ik de ontspannende loomheid van alcohol in mijn systeem. Omdat ik bang ben dat ik teveel cola heb gebruikt in verhouding tot de whisky, drink ik die ezel van een Jack Daniëls puur. Het brandt in mijn keel. Op de middelbare school had ik een leraar die Daniëls heet. Die wist altijd alles beter dan de leerling, ik dus. Nou, vergeet het maar Daniëls. Van surrealisme had je geen kaas gegeten. Je wist nie eens wat kaas was!

 Om wraak te nemen Bacardi ik er nog een Carte Blanche tegenaan. Op de compjoeter probeer ik een collazje van foto’s van deze eerste dag te maken. Wazige foto’s, Amsterdam in de mist. Maar er verkt iets nie goe. De afbeeldinges blijven nie op hun plaats staan nie. Me hun gewissel van link naar recht, brenge ze mu in de war. Zou Vodka taardegen helpen? Absoluut. Weten zeker. Zeker weten. Die mix ik me tomatusap. Die hep ik nie nie, maar zvunup ken ook bes. Die wor doch root wan ik heb in mu vinger gesneje.
Hé Gordon, wa doe jij nou hier? Ik moe je nie in mu slaapkamur hebbe snags. Fieserik. Zintonik da maar. Zonder zintonik. Hekoknie.
Martin, ouwe geitukeuken, lang nie gesien. Hoest me Rémy?

 Sjomme kompjoe tur. Bleife die lers, lers, lettrs ok niemur stan. Ksouseggu Vee-esopee en to morg gu. Of to… wa darnakum. Bars leeg. Roensurf?