Als elke seconde telt…

 

Amber Alert

Een donker zoemertje met fonkelende belletjes. Zo klinkt het twee keer kort achter elkaar. Even is stil, dan klinkt het geluid nogmaals; twee keer kort achter elkaar. Het is lang geleden dat ik het gehoord heb, maar ik weet weer wat het is: Amber Alert! Waakzaamheid is geboden, nu telt elke seconde. In de eerste minuten is de kans dat het gevonden wordt het grootste. Vandaar dat NS aan het alarmeringssysteem deelneemt. Onze ogen en oren bevinden zich immers overal. Te land, ter zee en in  cyberspace.

Terwijl ik met 140 kilometer per uur over het spoor snel… Hobbel…  Snelhobbel, speur ik naar opvallende signalen. Mannen, hun hoofd diep wegstopt in wollen kragen, die een onwelwillend kind voor zich uit duwen. Verdacht. Het is bijna dertig gradenidioot!

 Een vieze ouwe man met een kleuter achterop de fiets. Zeer dubieus.
Die pastoor is het! Natuurlijk, dat kan niet anders! Ik trek de remhendel fel naar achter en pak de hoorn van de GSM-r in mijn hand. Ik oefen even in mezelf en leg zonder te bellen weer neer. Misschien handig als ik eerst even kijk wie er vermist wordt en waar. Op z’n minst moet ik weten of het een jongen of meisje is.

    Het duurt een paar seconden voor het scherm van mijn Railpocket – elektronische nietsnut – oplicht. Dan hoor ik een stemmetje smeken: ‘Doe alsjeblieft een WIFI update, alsjeblieft. Een WIFI update.’
‘Uh, ja natuurlijk, stamel ik. WIFI, even denken…’ Ik kijk de cabine rond en inderdaad bevindt zich bij de deur het WIFI teken. Gedurende een minuut of tien laat ik een vrolijk gekleurd wieltje draaien. Het werkt enigszins hypnotiserend, verder gebeurt er niets. Het was natuurlijk handig geweest, maar in deze trein bevindt zich blijkbaar geen Railpocket WIFI.
‘Doe een WIFI update, alsjeblieft? Alsjeblieft, alsjeblieft. WIFI update?’
‘Ja, ik doe een update zodra ik kan, goed? In Eindhoven gaat het lukken.’

 Ik voel me bijna schuldig. Een aantal jaren geleden kregen we een handcomputertje met WIFI-verbinding. Omdat het nu mogelijk was je overal op het station in dienst te melden en gegevens op te vragen, werd de voorbereidingstijd op een dienst teruggebracht van twintig naar tien minuten. Dat ‘overal verbinding’ bleek echter een ietsepietsie tikkeltje overdreven. Er was verbinding boven in het personeelsverblijf, mits je ongeveer een meter van de zijmuur bleef, niet recht onder de airco ging staan en je lichaam zo min mogelijk bewoog gedurende de verbindingstijd. Dit alles binnen een straal van vijf meter rond de WIFI-antenne en maximaal één persoon tegelijk. Dat liep niet echt lekker. Soms verschenen er wel tien personeelsleden tegelijk in het verblijf. Voordat die allemaal de update, upgrade, soft reset en startprocedure hadden doorlopen…

Dus werd de WIFI-dekking van twintig vierkante meter uitgebreid met een drietal WIFI-versterkers bij de … – hoe ironisch – liften! Ook daar was het een kwestie van goed je signaal meten en apparaat stilhouden, drie keer restten, twee keer vloeken, eenmaal updaten en hopen dat er leesbare tekens uit het ronde kastje boven de lift stroomden.

Ik moest nu proberen de kop van de trein precies voor de deuren van de lift te krijgen.
‘Doe nou toch een WIFI update alsjeblieft. Alsje alsjeblieft, sjeblieft.’
‘Ik doe mijn best maar het wil niet erg. Zie je dit ronde bolletje; dat moet groen worden, maar het blijft rood.’
Even leek het inderdaad te gaan lukken, maar de deuren werden gesloten en we moesten zonder update  verder.
Ik zag het voor me. Het slachtoffertje werd een huis in gesleurd. Helmond? Nee, geen WIFI.
Nu werd het door drie mannen verkracht. Deurne, alleen een privé netwerk.
Benzine! Horst, nee. Hij steekt een sigaret aan.
Sevenum, Blerick en het eind punt Venlo.

Beet!

Mijn Railpocket imiteerde van plezier een staaltje disco. Twee zoemers en een blik belletjes later, las ik dat het vermiste meisje gevonden was en het Amber Alert ingetrokken. Hoewel ik nog steeds niet wist hoe ze eruit zag, proefde ik de smaak van overwinning. Als elke seconde telt, ben ik erbij.

Nog een vermissing: 43 columns van mij worden hier in de zoekresultaten van iNSite genoemd.

Maar als je erop klikt, krijg je een foutmelding.

Om tot de conclusie te komen dat al mijn vrijwiligerswerk, uren van schrijven en schrappen, tot verboden Literatuur is verklaard. Om de inhoud? Nee, niet één manager kent ook maar een letter van de inhoud. De eis mijn werk te vernietigen is puur en alleen bedoeld om macht te tonen. Om mij zo klein te krijgen, dat ik onder een schoenzool vermorzeld kan worden. Dan weten ze niet wie ze voor zich hebben. De waarheid duurt het langst.

Seinvrees, droom wordt moord

*

De nacht heeft zijn glans verloren.

**

De nacht die ik zo lief had.

Die nacht.

***

De nacht heeft zijn glas verloren. De nacht is zijn onschuld kwijt. Als een te nieuwsgierige kat is de schemer in een val gelopen.

Wat is er met de nacht gebeurd? Hoe kun je in hemelsnaam de nacht dodelijk treffen?

Is het mogelijk de nacht te vermoorden?

****

De nacht heeft zijn glans verloren.

*****

En uitgerekend nu heb ik nachtdienst.

***** *

In de hitte die om twee uur  ’s nachts nog van het balkon straalt, kijk ik naar de sterren boven me. Ik herken geen enkel sterrenbeeld. Dat verbaast me niets want Orion is een wintersterrenbeeld en het zicht op de Grote Beer wordt me door de flat, waarin ik zelf woon, ontnomen. Een week geleden waren er nog veel vallende sterren te zien. Nu zie ik er geen meer. Net nu ik zoveel te wensen heb. Wensen die ik niet onder woorden kan brengen, maar evenzogoed wel heb. Wensen waarin de goeden blijven leven en de slechten sterven. Niet andersom.

            ***** **

De nacht heeft zijn glans verloren. Nog maar kort geleden vereerde ik de nacht, ik aanbad de nacht. De nacht kon mij geen kwaad doen. Ik werd beschermd door het wezen van de nacht, door de nacht zelf. Het Rondje Nachtnet was voor mij de beste uitvinding van het eerste decennium van deze eeuw. Nu zit ik met trillende handen te bidden voor een veilig seintje als ik in het donker ergens vijf minuten stil sta. Wie heeft de sprookjes uit de nacht verjaagd?

Maandag zag ik iemand met een capuchon diep over zijn hoofd getrokken, op het rangeerterrein langs een trein lopen. Voordat ik met die trein naar Maastricht reed, heb ik de deuren van de cabine goed afgesloten, iets dat ik in tien jaar tijd nog nooit gedaan heb. Ik ben ook nu niet bang van deze figuur zoals hij daar loopt. Wel van wat hij in het holst van de nacht kan worden, van de gedaante die hij dan aan kan nemen. Is dit de moordenaar?

            ***** ***

Tijdens het rijden zie ik geen magische taferelen. De mol die altijd zo vriendelijk groet door zijn hoed af te nemen en te buigen, blijft ondergronds. Op de plaats waar de drie dames Fazant zaten te pim-pam-petten liggen slechts wat veren. Alles om me heen lijkt kaal, leeg, versleten, zinloos. Alleen de angst groeit. Van links naar rechts schieten talloze zwarte zakdoekachtige schaduwfiguren voor mijn trein door. Ben ik bang? Nou, niet echt. Angst komt altijd van binnenuit, is daardoor per definitie beheersbaar en valt logischerwijs onder…

Ja ik ben bang, verschrikkelijk bang. En ik word nog angstiger omdat ik niet precies weet waar ik bang voor ben. Het is een ongefundeerde angst maar ik kan hem niet wegdenken door mezelf moed in te praten. Die zwarte geesten kan ik nog wel verklaren. Ik heb een bril op met een stevig zwart montuur. Beweeg ik mijn hoofd van links naar rechts, dan trek ik op de grens van wat ik door het glas scherp zie en wat ik daarbuiten vaag waarneem, donkere schaduwen met mijn ogen mee. En omdat ik steeds meer van die inktzwarte figuurtjes uit het duister op zie doemen, moet ik mijn hoofd wel van links naar rechts blijven bewegen. Zo houd ik hen in stand. Zo houden wij elkaar in stand.

Waarom ik dan mijn hoofd dan niet stil houd? Dat kan ik wel, maar slechts heel even. Een paar tellen zijn de spookfiguren dan nergens meer te bekennen. Maar ik weet dat er zich een groot, verstikkend leger in de schaduw van de bomen verzamelt. Zo angstaanjagend bedreigend dat ik wel moet kijken. Daarmee geef ik ze weer een kans over te steken. Het is het verhaal van de kip en het ei. Het is niet de vraag wie er eerder was, de kip of het ei, maar het antwoord: de kip én het ei. Zonder het één kan het ander niet bestaan. Zonder ei geen kip, en zonder kip geen ei. Zonder montuur geen spoken, zonder spoken geen angst, zonder angst geen moord. Aangezien die moord wel degelijk gepleegd is kan ik angst en spoken niet ontkennen, waarmee bewezen is dat ze mijn montuur eigenlijk niet eens nodig heb om zich te manifesteren.

            ***** ****

Slaap heb ik wel nodig. Hard nodig. Maar het is een luxe die me deze week niet gegund is. De flat wordt binnenkort geschilderd en uitgerekend deze week worden de betonnen balkons geschuurd en voorbewerkt. Als ik om kwart voor zeven zowel geestelijk als lichamelijk uitgeput mijn bed in kruip, hoor ik de busjes van het aannemersbedrijf de parkeerplaats op rijden. Een kwartier later trilt het gebouw onder het lawaai van snel bewegend grof schuurpapier. Een geluid om gek van te worden. Na drie slapeloze dagen hen ik het gevoel dat ik dat ondertussen ook geworden ben. Mijn handen trillen en reageer alsof ik een krat Red Bull en twee liter koffie gedronken heb. Tegelijk kan ik niks onthouden en moet ik alle treinnummers en perrons waar ze naartoe gaan drie of vier keer door de knooppuntcontroller laten herhalen, om vervolgens alsnog op de gok te gaan rijden zodra het sein veilig toont. Gelukkig bestaan de laatste nachtdiensten uit rangeerwerk en vervoer ik geen reizigers.


            ***** *****

Het steekt dat ik niets van het management heb gehoord. Tenminste, niet thuis. Maandagavond moest ik een trein naar Maastricht rijden en pas tien minuten voor vertrek hoorde ik van een collega dat hij vermoord was. Vermoord op weg naar huis na een nachtdienst. De precieze toedracht was nog in onderzoek, maar dat hij een onnatuurlijke dood was gestorven stond nu wel vast. Om dan direct, helemaal alleen, een lege trein weg te brengen, voelt op z’n zachtst gezegd niet prettig. Ook de drie uur die ik in Maastricht in een broeierig hok mocht wachten, deed mijn gemoedstoestand weinig goeds. Maar ik kon ook niet naar huis. Mijn auto stond op hetzelfde parkeerterrein als waar hij zijn auto ook altijd parkeerde. Een nogal afgelegen stukje grond waar je alleen door een rij dealers en junks te passeren kunt komen. Of via een afgelegen tunneltje als het station gesloten is. De gedachte dringt zich aan me op dat hij zijn moordenaar vanaf deze parkeerplaats heeft meegenomen, al dan niet onder dwang.

Op dat terrein heeft hij ook zijn laatste woorden tegen mij geroepen: ‘Hé Geert, kun je er niet in?’ Hij riep het als een echte Brabantse boer: ‘Hé Geert, kundudurnieïn,’ gevolgd door een knallende schaterlach. De lach waarmee hij altijd elke zin eindigde. Ook als hij niets zei.

Mijn chipkaart liet me wel toe tot alle personeelsverblijven van NS, maar vond het parkeerterrein kennelijk een poort te ver. Ik kon alleen binnen als iemand anders de poort opende. Marc was met zijn vrouw en kinderen blijkbaar in de stad geweest en ging nu naar huis. De poort opende automatisch toen hij er met zijn auto voor stond, waarmee hij mij de gelegenheid gaf op te trekken en te parkeren. Terwijl ik hem voorbij reed klonk opnieuw die schaterlach. Ik had nooit kunnen vermoeden dat het de laatste keer was dat ik die zou horen.

            ***** ***** *

Na de laatste nachtdienst ben ik volkomen leeg op bed gevallen. Het schuren maakte me geregeld wakker, dus met uitrusten moest ik nog tot het weekend wachten, maar van tijd tot tijd sliep ik. Iets dat me de merkwaardigste nachtmerries opleverde waarvan ik er twee zelfs onthouden heb. Ik zal ze binnenkort eens opschrijven, maar de details zijn zo bizar, dat ik dat nu nog niet durf.

            ***** ***** **

Behalve de datum van zijn crematie komt er geen enkel bericht of mededeling vanuit het bedrijf. Ja, dat je met je teammanager mag praten als je ergens mee zit. Maar ik kan niet over gevoel praten en al helemaal niet met een manager die van buiten weet hoe laat je op welke pagina van teletekst moet kijken om te zien of je een stropdas moet dragen of niet. Op de vraag waarom er vanuit het hoofdkantoor niet gereageerd wordt zal ik toch geen antwoord krijgen, dus kan ik hem maar beter niet stellen. Dan voorkom ik in ieder geval weer een gesprek met de MSO. Het zal toch niet zo zijn dat deze moord op een machinist uit de publiciteit wordt gehouden vanwege de imagocampagne, want in dat geval hoor ik liever niets.

Op zaterdag, de dag van zijn crematie, word ik gewekt door de stilte. De schilders die er in het weekend niet zijn. Ik denk dat ik me redelijk fit voel, totdat ik mijn hoofd optil. Het zweet loopt direct over mijn voorhoofd en over mijn rug. Ik heb koorts maar met een buitentemperatuur van tegen de veertig graden valt dat nauwelijks op. Ik probeer nog een paar uur door te slapen, maar daar komt weinig van terecht. Misschien een schuldgevoel. In deze hitte ga ik een crematie in uniform niet redden. Ik voel me moreel verplicht te gaan, maar het lukt me niet. Toch is dat schuldgevoel niet echt nodig, want ik ga er wel voor zorgen dat een collega machinist die een iets te lange dienst heeft, wel kan gaan. Numeriek maakt het geen verschil. Dat dat dan weer stiekem moet, valt me tegen. Ook hier weer blijkt dat de menselijke norm het aflegt tegen strakke regels van rijden en rust.

            ***** ***** ***

Ik kijk nog eens omhoog op mijn balkon. Nee, in de hemel hoef ik geen hulp te zoeken. Beneden in het struikgewas dan? Nee, ook daar niet. Mijn afschuw van de nacht begint na tien dagen langzaam weer te verdwijnen. Maar het zal nog heel wat tijd vergen om er weer iets moois van te fantaseren.

Ik heb ze nog nooit gezien, maar achter de flat waar ik woon schijnen heuse moerassen te liggen. Onherbergzame moerassen waarin je gemakkelijk verdwaalt. Er is niet lang geleden zelfs een lijk gevonden, dat naar mijn beste weten nog steeds niet geïdentificeerd is. Misschien moet ik daar op een donkere nacht maar eens doorheen waden. Ik kan me niet voorstellen dat de Koningin der Dwaallichtjes me zal laten verdrinken. Niet tenzij de nacht zelf slechts fictie is en ik omringd word door niets anders dan duistere kilte. Ik besef heel goed dat de Dwaallichtjes die ik in de buurt van Hilversum zag, de lampen op de helmen van de baanwerkers waren. Werklui die in dichte mist hoog boven het spoor de bovenleiding repareerden. Zijn fantasie en realiteit vanaf nu zo strikt gescheiden? Ik hoop het niet, dat is toch geen leven? Dat is toch niet de treinreis die je wil maken?

            ***** ***** ****

Marc, stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren. Maar een lach is niet stoffelijk, een lach kan toch niet vergaan? We hoeven alleen maar even uit te vinden waar een lach naartoe gaat als hij eenmaal gelachen is. Al moeten we het personeelsverblijf in Eindhoven steen voor steen afbreken, jouw schaterend geluid moet ergens zijn blijven hangen. Vroeg of laat zal die verborgen lach tevoorschijn komen en zul je weer aanwezig zijn. Verzinsel of voorspelling, ik geloof er in. Maar…

Wacht alsjeblieft niet te lang.

Gekleurde blik

Terreurdreiging?

Dinsdag 7 februari 2012, een heldere, zonnige dag. Ik kom net van een vergadering van de redactieraad van het NS-personeelsblad Oost-Brabant/Noord-Limburg – geen idee hoe ik daarin gekomen ben, maar ik mag nu wel met grote mensen praten – en loop door de stationshal van Eindhoven om als reserve-machinist de dag vol te maken. Via de luidsprekers hoor ik dat de dienstregeling ernstig verstoord is en dat reizigers naar de omroep moeten blijven luisteren voor meer informatie. Ik vlieg de eerste de beste trap op die ik tegenkom, weg van de mensen in de hal. Ik wil eerst op mijn gemak uitzoeken wat er precies aan de hand is, voordat ik vragen van reizigers probeer te beantwoorden.

 De zon schijnt recht in mijn gezicht, zodat ik niet direct zie waar dat brommende geluid vandaan komt. Het lijkt wel een stilhangende helikopter. In gedachte zie ik de rotorbladen in slow-motion afsteken tegen de felle zon. Een beeld dat je vaak in oorlogsfilms en andere Amerika-promotie-producten ziet. Als mijn ogen enigszins aan het licht gewend zijn, zie ik de helikopter recht boven mij in de lucht hangen. Ik zet er stevig de pas in en loop in de richting van de computerruimte onder de oude treindienstleiderspost. Ik moet het me verbeelden, maar het vliegende vehikel lijkt me te volgen. Als ik me niet vergis, hangt er zelfs iemand met een flinke telelens uit de laadruimte. Waarom zou de politie of een andere opsporingsdienst achter mij aanzitten? Ik heb geen terroristische plannen en ik heb ook geen geheime informatie in mijn bezit. Dan herinner ik mij een onbetekenend voorval van een dag geleden.

 Ik had een rangeerdienst en net de intercity naar Schiphol op spoor 5 geparkeerd. Omdat ik de volgende twintig minuten niets te doen had, liep ik terug naar het personeelsverblijf. In het voorbijgaan zag ik een man van rond de zestig, op een balkon aan het einde van de trein, bidden. Keurig op een naar het oosten gericht bidkleedje. Helemaal volgens de gespreksdiscipline, precies zoals NS het graag ziet.
Een stukje verderop liep ik de conducteur van de trein tegen het lijf.
‘Alk Aïda zit in je trein,’ fluisterde ik tegen hem. ‘Hij zit te bidden op het balkon met naast zich een grote koffer, waarschijnlijk een bom.’
De conducteur trok zo bleek weg, dat ik hem meteen vertelde dat het maar een grapje was en dat het een volstrekt normale persoon betrof die in de trein zat te bidden. Dat hij een grote koffer bij zich had, was niet zo bijzonder. Veel mensen nemen een koffer mee naar Schiphol. Geen paniek dus.
Maar de conducteur zag er geen humor in en liep haastig naar het verblijf om enkele minuten later weer tevoorschijn te komen. Ik weet niet wat hij daar gedaan heeft.

 En nu, nog geen dag later, word ik gevolgd door een helikopter. Gehaast open ik de deur van het gebouwtje aan het eind van het spoor. Ik loop door de stoffig grijze gang naar de computerruimte. Ik haal mijn camera uit mijn tas en probeer het toestel vanuit een raam te fotograferen. Vergeefse moeite, de helikopter hangt recht boven het gebouw. Buiten mijn zicht maar binnen gehoorsafstand.

 Dat duurt slechts enkele minuten, dan begint de herrie af te nemen. Zo snel dat het lijkt alsof de vliegmachine in de lucht is opgelost. Ik blijf nog een tijdje naar de computerschermen turen zonder echt iets te lezen. Ik voel me opgejaagd, rusteloos. Ik moet hier weg. Voorzichtig sluip ik naar de deur. Voetje voor voetje. Ik grijp naar de klink, half in de verwachting dat ik zo dadelijk iets anders dan een leeg perron voor me zal zien. Mijn hart klopt in mijn keel. Kom op, verman je. Je denkt toch niet dat de hele terreurbrigade uitrukt voor één grapje over een biddende gelovige?

Nee, dat denk ik niet. En het is trouwens een anti-terreurbrigade. Overmoedig gooi ik de buitendeur open en krijg direct een zwarte loop onder mijn neus geduwd. Een wapen van een kaliber dat geen gaatje in mijn hoofd schiet, maar in staat is mijn hoofd tot op navelhoogte van mijn romp te scheiden. Ik wil iets te zeggen, maar passende woorden schieten me zo niet te binnen.

Dan grijpt de commandant in. ‘Wacht mannen, dit is hem niet. De verdachte draagt een donkere bril, deze is van gewoon glas.’
Van gewoon glas? Weet jij wel wat deze bril gekost heeft? Een montuurloze bril met gratis enkelvoudige glazen. Tweehonderdnegenentwintig euro volgens het kaartje. Ik moest vijfhonderdnegen afrekenen. Die gratis glazen kosten dus bijna driehonderd euro, en dat noem jij gewoon? Daar heeft de commandant niet van terug. Ik heb het natuurlijk ook niet hardop gezegd. Hij negeert mij en leidt zijn mannen het oude en, op de computerruimte na, lege gebouw binnen op zoek naar een vermeende terrorist met een donkere bril.

 Ik houd mijn bril onder mijn jas en haast me naar de kantine. Pas binnen zet ik mijn extra kijkers weer op. Voor het eten, doe ik een klein schietgebedje. Heer, dank u voor de uitvinding van de meekleurende brillenglazen, Amen.

Is er toevallig een houthakker in de trein?

Dinsdag 3 januari 2012. Vandaag wordt het ongelijk aangetoond van mensen die beweren dat één sneeuwvlok de hele treindienst verlamt. We hebben die sneeuw namelijk helemaal niet nodig! Ook zonder winterweer weten we er best een puinhoop van te maken. Daarin geholpen door onze vriend ProRail die, na een dipje en een rotweek, nu stevig de wind van voren krijgt.

 We krijgen deze dinsdag ook wel alles tegelijk voor onze kiezen. Dat begint ’s morgens al vroeg, als in Utrecht een reiziger zijn bagage op het perron laat staan en deze koffer vervolgens als verdacht pakket alleen op reis gaat. Op reis met de Explosieven Opruimings Dienst welteverstaan. Gelukkig duurt de blokkade niet lang. Waarschijnlijk komt de eigenaar van de koffer net terug van een verre reis en bestaat zijn bagage voornamelijk uit gebruikte onderbroeken en stinkende zweetsokken, want de politie weet niet hoe snel ze het perron weer vrij moet geven.

 Het blijft niet bij deze ene verstoring. Defecte treinen zorgen voor vertragingen tussen Amsterdam en Schiphol, aanrijdingen blokkeren het spoor bij Wolfheze en Tilburg. Een aanhoudend briesje – sommigen noemen het storm of imposant zuidwesterstorm – laat grote takken en struiken in het rond vliegen, blaast pannen van het dak en ontneemt bestuurders van voertuigen het zicht door grote stukken landbouwplastic tegen de voorruit te plakken. Bijsturing (klik hier voor meer informatie over Bijsturing) stuurt zich het vuur uit de polsen om zoveel mogelijk treinen te voorzien van conducteur en machinist. Met meerdere stremmingen tegelijk, geen gemakkelijke opgave. Zeker niet als trein, machinist en conducteur zich op drie verschillende plaatsen bevinden en een kwaadaardige eik hen uit elkaar drijft.

 Gelukkig heeft Bijsturing de beschikking over een aantal jokers. In noodgevallen, als de bijstuurder echt geen andere uitweg meer ziet, zet hij die in. Inderdaad, de joker inzetten is een heel oud spoorgezegde. Toevallig ben ik deze dinsdag de klos. (Klos is een ander woord voor joker.) Al vroeg belt Bijsturing Eindhoven mij met het verzoek naar ’s-Hertogenbosch af te reizen. Er is een machinist kwijt en de bijstuurder geeft mij een hele lijst treinnummers op, die ik bij terugkeer in Eindhoven moet gaan rijden. Vlak voordat ik Den Bosch bereik, belt hij echter opnieuw. De verloren gewaande machinist is ondertussen nat maar levend uit het Maaswater gevist en zal zijn dienst zelf rijden. Ik kan gewoon terugkeren naar mijn thuishaven.

 Daar aangekomen kruip ik even in de decompressieruimte om de rit virtueel te rijden en zo ontwenningsverschijnselen te voorkomen. Een uurtje later, terwijl ik de computer nog aan het opstarten ben, belt Bijsturing opnieuw en ditmaal is het menens. Wederom vertrek ik naar Den Bosch. Ik rijd terug naar Eindhoven en op en neer naar Weert. Een aardig ritje want als alles goed gaat ben ik rond twee uur terug op mijn standplaats. Officieel loopt mijn dienst tot vanmiddag drie uur, maar je kunt in één uur geen complete slag meer maken. Een mooie gelegenheid om de extra uren die ik de afgelopen weken heb gedraaid, enigszins te compenseren.

 Helaas. Er wordt niets gecompenseerd. Een bijstuurder belt me, vlak voor vertrek uit Weert, met de vraag of ik de intercity naar Venlo, bij gebrek aan een conducteur, wil sleutelen. Hij weet dat dit voor mij een te korte overstap in Eindhoven –ik moet praktisch vertrekken op het moment dat ik arriveer– betekent en –erger– een te korte overstap in Venlo. Hij vraagt dus eigenlijk of ik in mijn vrije tijd wil doorwerken. En dat voor zes keer fluiten en sluiten, iets dat de rijdende machinist ook zelf mag doen. Maar ik laat me overhalen en geef –met tegenzin- toe. De bijstuurder reageert opgelucht enthousiast: ‘Dank je wel en de volgende keer maak ik het goed, dan regel ik iets voor jou.’

 In Eindhoven haast ik me naar spoor twee. De intercity staat al te wachten, de deuren wagenwijd geopend om mij zo snel mogelijk tot zich te nemen. Gelukkig bevinden zich vanmiddag nauwelijks reizigers op het perron die op het laatste moment nog vragen stellen waarop ik het antwoord niet weet. Ik fluit een keer, sluit de deuren en we vertrekken richting Helmond. De machinist rijdt stevig door. Tot mijn verbazing zijn we op tijd in Blerick, terwijl ik rekening hield met een vertraging van vijf minuten. Ik hoop dat we nergens te vroeg vertrokken zijn. Ik haal nu in ieder geval wel mijn trein terug naar Eindhoven.

 Weer een goede daad verricht, maar ik word er niet echt vrolijk van. Dat word ik wel van de gedachte dat ik nu twee gewone dagen vrij ben. Sinds 21 december, ben ik alleen met oud en nieuw thuis geweest, en dat waren geen dagen om boodschappen te doen of uitgestelde klusjes af te maken. Bedenkend hoe ik die twee dagen ga vullen, hoor ik hoe de machinist, vlak voor aankomst in Deurne, de conducteur over de portofoon vertelt dat de Sprinter uit Helmond een aanrijding heeft gehad met een boom en er voorlopig niets rijdt richting Eindhoven. Dit bericht wordt al snel door de stationsomroep overgenomen. De prognose is half zes, ruim tweeëneenhalf uur later. De intercity waarmee ik gekomen ben, keert terug naar Venlo. Ik loop ik naar de Sprinter op spoor drie. Het is zachtjes gaan regenen. Een paar takken die vanaf stroomafnemers langs de trein hangen, wijzen op de botsing met een boom. Verder ziet de trein er goed uit. De boom heeft ernstiger verwondingen en zal worden afgemaakt. Tot die tijd is er geen treinverkeer mogelijk.

Ondertussen worden ik en de rest van het aanwezige treinpersoneel bestookt met vragen van reizigers. Ik blijf continu de prognose in de railpocket volgen, maar die blijft steken op half zes. Dan herinner ik me wat de enthousiaste bijstuurder heeft gezegd. Nu krijgt hij een kans mij terug te betalen door een taxi voor me te regelen. Hij heeft er immers ook voor gezorgd dat ik in Deurne gestrand ben. Het duurt even voor ik Bijsturing aan de lijn heb. ‘Een taxi?’ De stem aan de andere kant klinkt zowel verbaasd als boos, alsof hij een volslagen idioot aan de lijn heeft. Een taxi, hoe haal ik het in mijn hoofd. Er zijn bussen besteld en daar kan ik, net als de gestrande reizigers, mee naar Eindhoven komen. De euforie van twee uur geleden is snel bekoeld. Ik vertel de bijstuurder dat het de laatste keer is dat ik één van deze haastklusjes, die altijd in eigen tijd eindigen, voor hen gedaan heb. Ik kan door de telefoon zien dat hij zijn schouders ophaalt. Op mijn vraag hoe laat die bussen dan komen, geeft de bijstuurder een half uur als antwoord. Dat zou betekenen dat ze er rond 15:45 uur moeten zijn. Ik ga de reizigers nog maar niet inlichten. De kans dat ik ze blij maak met een dode mus, is me te groot.

 De zachte miezer heeft ondertussen plaats gemaakt voor stevige regen. Omdat de broodjeszaak wegens vakantie gesloten is en er op de perrons nauwelijks gelegenheid is om te schuilen, wachten bijna alle reizigers in de trein. Gelukkig een oude Sprinter mét toilet, waar dankbaar en veelvuldig gebruik van wordt gemaakt. Ik moet er niet aan denken dat ik nu in een wc-loze SLT zou zitten. De hulptroepen, met koffie en plaszak, zijn vast ergens in de bossen rond Helmond verdwaald. Het station in Deurne heeft geen wachtruimte en ook geen enkele sanitaire voorziening. Ik kan toch moeilijk bij de plaatselijke drogisterij een jaarverpakking Pampers gaan halen. Dat zou nog een mooie verkleedpartij worden ook, om over de lucht maar te zwijgen. Om vier uur nog altijd geen teken van een bus. Om half vijf hetzelfde verhaal. De reizigers wachten gelaten in de trein. Af en toe vraagt iemand wanneer de bussen komen, de meeste mensen weten intussen dat ik die informatie ook niet heb. Het enige antwoord dat ik ze kan geven is dat de prognose nog steeds half zes is. Ik zeg er niet bij dat het ook wel eens veel later kan worden. De eerste prognose is zelden goed.

 Wat ik vreemd vind, is dat ook de reizigers in de richting Venlo in de regen en wind moeten blijven staan. Op het baanvak tussen Deurne en Venlo is immers niets aan de hand en er is minstens één intercity, bestaande uit twee gecombineerde Koplopers, beschikbaar. Die heb ik zelf naar Venlo gebracht. Het enige alternatief dat ik reizigers had kunnen bieden, is via Venlo naar Roermond reizen en dan overstappen op de intercity richting Amsterdam. Maar er rijdt niets naar Venlo en hoe kan ik nou een prognose geven voor een versperring die er niet is?

 Dan verschijnt er tegen vijf uur plotseling een bus. Het is een bus naar Venlo, maar de hoop herleeft dat er nu spoedig ook een bus naar Helmond zal verschijnen. Die komt een minuut of tien later inderdaad de hoek om draaien. Helaas weet niemand in de trein daar iets van. Als ik me de trein uit haast en samen met enkele tientallen reizigers op het busstation sta, blijkt hij alweer weg te zijn. Om lastige vragen te ontwijken sluip ik terug naar de Sprinter. De meeste andere passagiers blijven in de regen staan. De hoofdconducteur op de Sprinter verhoogt de luchtvochtigheid nog verder door stoom uit zijn oren te blazen. Als hij vervolgens ook nog te horen krijgt dat de trein leeg naar Eindhoven zal worden afgevoerd, draaien zijn ogen weg en ligt het vuur aan zijn schenen. Wild stampend met zijn hoeven draait des duivels hc eerst drie rondjes op het balkon, waarna hij met trillende handen een nummer op zijn GSM intoetst. ‘Ik pieker er niet over! Ik ga niet met een lege trein naar Eindhoven terwijl de reizigers buiten in de regen staan!!!’ De toon is angstaanjagend. Aan de andere kant van de lijn springt iemand met hartkloppingen van zijn stoel.

 De woede van de hc bekoelt snel, als er twee nieuwe bussen voor de richting Helmond verschijnen. Bovendien is de aangereden boom -die trouwens wel van rechts bleek te komen- omgezaagd en opgeruimd. Het treinverkeer zal langzaam worden hervat. Ook blijkt er een plausibele reden te zijn om de Sprinter leeg naar Eindhoven te laten rijden. Mogelijk heeft de botsing schade veroorzaakt aan de hoogspanningsinstallatie. Dat moet onderzocht worden, voordat de trein weer als reizigerstrein mag worden ingezet. Logisch natuurlijk. Mocht er toch nog kortsluiting ontstaan, dan komt het personeel wel naar buiten, al dan niet geëlektrocuteerd. Maar een volle trein ontruimen terwijl de vonken rond knetteren, is een ander verhaal. En geroosterde reizigers staan zo onsmakelijk op het NS-menu.

 Mijn trein –ik rijd hem naar Eindhoven om de originele machinist terug naar zijn standplaats Venlo te laten gaan– moet nog even in Deurne blijven staan tot iemand van ProRail een eerste inspectie heeft uitgevoerd. Dan mogen we vertrekken. Tegen 18:00 uur loop ik over het perron van spoor 1 in de richting van de parkeerplaats. Precies elf uur nadat ik begonnen ben en bijna acht uur na de laatste – korte – pauze. Balend dat een deel van de twee vrije dagen die ik nu heb, al verloren is. Ik bedenk of ik de volgende keer zo’n onmogelijke haastklus nog wel aan zal nemen. Ondanks alle goede bedoelingen, word je om te beginnen al door de passagiers nagewezen: Kijk, die machinist is te laat, het is zijn schuld dat ik nu ook te laat kom en toch doet hij gewoon rustig aan. En als je dan buiten officiële diensttijd ergens strandt, moet je maar zien hoe je thuis komt. Volgens de systemen van Bijsturing ben je niet meer in dienst, dus zij bekommeren zich niet meer om jou. Alle reden dus om onhaalbare ritten te weigeren. Maar geen enkele fatsoenlijke machinist zal een trein vol mensen laten staan. Dat weten ze bij Bijsturing helaas ook. Daarom zetten ze keer op keer de joker in, en die joker trapt er keer op keer weer in. Want als de trein eenmaal rijdt, verdwijnt alle ellende als sneeuw voor de zon.

 Maar ook zonder die sneeuw weten we er een puinhoop van te maken. Daarin geholpen door onze grote vriend ProRail die, na een dipje en een rotweek, nu stevig de wind van voren krijgt…