In plaats van paarden

Vliegende HollanderIk fiets door het oude centrum van een mij vaag bekende stad. Mijn nieuwe woonplaats? Ik weet het niet. Schuin achter me fietst een jongeman. Ik zie hem niet, maar voel zijn aanwezigheid. Een enkele keer zie ik vanuit mijn linker ooghoek een stukje van het voorwiel van zijn fiets naast me. Ik ken hem, hoewel zijn naam me nu niet te binnen wil schieten. Er bevinden zich nog meer fietsers in ons ongeorganiseerde groepje. Of er bekenden tussen zitten? Ik durf er niets over te zeggen.

  Dicht bij ons in de buurt verhaalt een zangerige mannenstem over de bijzonderheden van deze buurt. Beroemde personen die er gewoond hebben, kleine schermutselingen die tussen de scheefgezakte huizen hebben plaatsgevonden. Op het moment dat het groepje waarvan ik de koprijder ben linksaf slaat, rijden wij dwars op het gevolg van de verteller in.

  Van links naar rechts trekt de begrafenisstoet aan mijn oog voorbij. De verteller fietst langs de kar waarom de kist rust.
‘Wat een origineel idee,’ zeg ik, me half omdraaiend, tegen de jongen die nog steeds een stukje achter me fietst, ‘om je na je dood nog eenmaal over de stad waarin je je hele leven gewoond hebt te laten vertellen. Om nog eenmaal de verhalen uit je jeugd te mogen horen op de plaats waar ze zich afspeelden.’

  Ik houd een beetje in en de jongen komt langszij. Hij kijkt me breed lachend aan. Zijn lippen staan ver uit elkaar, zijn tanden staan scheef. Hij kijkt een beetje scheel. Hij blijft lachen terwijl hij me voorbij fietst. Vriendelijk maar niet begrijpend. Down.

Blue Bloem